Dutch List . 9 Flashcards
1
Q
af en toe
A
now and then
2
Q
beroep het
A
profession the
3
Q
directeur de
A
manager the
4
Q
duidelijk
A
clear
5
Q
flat de
A
flat the
6
Q
geloven
A
believe to
7
Q
genoeg
A
enough
8
Q
gesproken (spreken)
A
spoken (speak to)
9
Q
gezond
A
healthy
10
Q
huiswerk het
A
homework the
11
Q
interessant
A
interesting
12
Q
juf de
A
teacher the
13
Q
kennismaken
A
meet to
14
Q
klant de
A
customer the
15
Q
lenen
A
borrow to
16
Q
maaltijd de
A
meal the
17
Q
meester de
A
(school)master the
18
Q
natuur de
A
nature
19
Q
noemen
A
mention to / call to
20
Q
Oefening baart kunst
A
Practice makes perfect
21
Q
onthouden
A
remember to
22
Q
ontmoeten
A
meet to
23
Q
prettig (Prettig met u kennis te maken.)
A
pleased (Pleased to meet you.)
24
Q
proberen
A
try to
25
programma het
program the
26
schoonmaken
clean to
27
schoonmoeder de
mother-in-law the
28
seizoen het
season the
29
sommige
some
30
traan de
tear the
31
verhaal het
story the
32
voorstellen / zich
introduce / oneself to to
33
wandelen
(go for a) walk to
34
wasmachine de
washing machine the
35
wens de
wish the
36
af en toe
now and then
37
beroep het
profession the
38
directeur de
manager the
39
duidelijk
clear
40
flat de
flat the
41
geloven
believe to
