Dutch List . 4 Flashcards
1
Q
everything
A
alles
2
Q
else ( something else )
A
anders ( iets anders )
3
Q
else ( what else )
A
anders (Wat is anders?)
4
Q
bath
A
bad het
5
Q
bathroom
A
badkamer de
6
Q
afraid (He is afraid of water.)
A
bang (Hij is bang voor water.)
7
Q
couch sofa
A
bank de
8
Q
little bit
A
beetje
9
Q
begin, start
A
beginen
10
Q
important
A
belangrijk
11
Q
downstairs
A
beneden
12
Q
visit ( marian is going to visit Zara )
A
bezoek (Marian gaat op bezoek bij Zara)
13
Q
at, for, to
A
bij
14
Q
happy
A
blij
15
Q
angry
A
boos
16
Q
upstairs
A
boven
17
Q
letter
A
brief de
18
Q
contract
A
contract
19
Q
shower
A
douche de
20
Q
end
A
einde
21
Q
great, wonderful
A
fantastiche
22
Q
great, lovely, nice
A
fijn
23
Q
corridor
A
gang, de
24
Q
congratulations
A
gefeliciteerd
25
municipality
gemeente de
26
curtain
gordijn het
27
bedroom the
slaapkamer de
28
bring (along) to
meenemen
29
chair the
stoel de
30
cry to
huilen
31
cupboard the
kast de
32
fewer / less
minder
33
furniture
meubels
34
garden the
tuin de
35
get to / receive to
krijgen
36
greetings the
groetjes de
37
hall the / hallway the
hal de
38
hope to
hopen
39
key the
sleutel de
40
language buddy the
taalmaatje het
41
mirror the
spiegel de
42
miss to
missen
43
next to
naast
44
news the (I have good news!)
nieuws het (Ik heb goed nieuws!)
45
office the
kantoor het
46
pair the
paar het
47
passport the
paspoort het
48
piece of furniture the
meubel het
49
plant the
plant de
50
rent the
huur de
51
rent to
huren
52
room the
kamer de
53
the same
hetzelfde
54
second the
seconde de
55
since
sinds
56
sleep to
slapen
57
stairs the / staircase the
trap de
58
test the
toets de
59
toilet the
toilet het
60
window the
raam het
61
attic the
zolder de
62
close by / nearby
vlakbij
63
feel to (I feel sad)
voelen / zich voelen (Ik voel me verdrietig)
64
floor the
verdieping de
65
front door the
voordeur de
66
house the
woning de
67
kind (With kind regards)
vriendelijk (Met vriendelijke groet)
68
last
vorig
69
living room the
woonkamer de
70
move (house) to
verhuizen
71
nervous
zenuwachtig
72
question mark the
vraagteken het
73
sad
verdrietig
74
sign to
zetten (een handtekening zetten)
75
so / this / that (not so big)
zo (niet zo groot)
76
tell to
vertellen
77
the TV
tv de / de TV
78
toilet the
wc de
79
washbasin the
wastafel de
