E. Antidepressiva Flashcards

(50 cards)

1
Q

Hoe werken antidepressiva?

A

Zorgen op korte termijn voor een toename van de hoeveelheid neurotransmitters in de synapsspleet
- Noradrenaline, serotonine en (in geringere mate) dopamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke monoaminen spelen de grootste rol bij stemmingsstoornissen?

A

Serotonine, gevolgd door noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke groepen kunnen antidepressiva worden opgedeeld?

A

Tricyclische antidepressiva (TCA’s) en selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s)
- Op grond van bijwerkingenprofiel en mogelijke ernst van bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voorbeelden TCA’s

A

Amitriptyline en nortriptyline
- Nortriptyline is een metaboliet van amitryptiline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werken TCA’s?

A

Remmen heropname van serotonine en noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorbeelden SSRI’s

A

Citalopram, fluoxetine en paroxetine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werken SSRI’s?

A

Remmen selectief de heropname van serotonine in presynaptisch neuron
- Hierdoor toename hoeveelheid serotonine in synapsspleet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer treedt het effect van antidepressiva op?

A

Meestal na 3 weken
- Bijwerkingen treden wel acuut op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn indicaties voor antidepressiva?

A
  • Matig ernstige depressie
  • Bij lichte depressie antidepressiva = placebo
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een niet geregistreerde indicatie voor TCA’s?

A

Neuropathische pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een andere indicatie voor SSRI’s?

A

Diverse angststoornissen (door paniek- en angstreducerende werking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn anticholinergische bijwerkingen van TCA’s?

A
  • Visusstoornissen (accommodatiestoornissen, verslechtering glaucoom)
  • Droge mond
  • Mictiestoornissen
  • Obstipatie
  • Seksuele dysfunctie
  • Verwardheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer is het risico op anticholinergische bijwerkingen van TCA’s verhoogd?

A

Bij ouderen
- Nortriptyline voorkeur want minder anticholinerge bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn antihistaminerge bijwerkingen van TCA’s?

A

Sufheid en sedatie
- Bij voorkeur ‘s avonds doseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn antinoradrenerge bijwerkingen van TCA’s?

A
  • Orthostatische hypotensie
  • Duizeligheid
  • Valneiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is het risico op antinoradrenerge bijwerkingen van TCA’s verhoogd?

A

Bij patiënten met dehydratie door bijv. diaree, koorts of braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn kinidineachtige bijwerkingen van TCA’s?

A

Geleidingsstoornissen
- Contraindicatie na recent MI
- Bij overdosering levensbedreigend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe worden de bijwerkingen van SSRI’s gekenmerkt?

A

Door versterking van serotonine (5-HT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn bijwerkingen van SSRI’s (7)?

A
  • Maag-darmklachten
  • Hoofdpijn
  • Anorexie of gewichtstoename
  • Slapeloosheid
  • Agitatie
  • Trombocytopathie
  • Seksuele disfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij welke SSRI’s is een verhoogde bloedingsneiging gemeld?

A

Fluoxetine en paroxetine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke syndromen kunnen SSRI’s veroorzaken?

A
  • Syndroom van inadequate ADH-secretie (SIADH)
  • Serotoninesyndroom
22
Q

Wat zijn de symptomen van SIADH?

A
  • Hyponatriëmie
  • Sufheid, verwardheid
  • Misselijkheid
23
Q

Na welke tijd kan SIADH ontstaan?

A

Na circa 1 week

24
Q

Wat is de behandeling van SIADH?

A

Vochtbeperking

25
Wat zijn de risicofactoren voor SIADH (6)?
* Combinatie SSRI en thiazidediuretica * Infectie * Oudere leeftijd * Weinig intake eiwit en zout * Zoutverlies (diarree, zweten) * Veel drinken
26
Wat zijn de symptomen van serotoninesyndroom?
* Agitatie * Koorts * Hyperreflexie LET OP BIJWERKINGEN KUNNEN FATAAL ZIJN!
27
Wat is de behandeling van serotoninesyndroom?
Diazepam en koelen (bij hyperthermie)
28
Wat zijn de risicofactoren voor serotoninesyndroom?
* Gelijktijdig gebruik SSRI en tramadol
29
Interacties met TCA's die leiden tot orthostase?
Antihypertensiva en diuretica
30
Interacties met SSRI's die leiden tot hyponatriemie?
Thiazidediuretica
31
Interacties met SSRI's die leiden tot bloedingsrisico?
NSAID's
32
Interacties met SSRI's die leiden tot serotonerg syndroom?
Lithium, tramadol, triptanen, tryptofaan, sint-janskruid
33
Wat zijn preventieve maatregelen bij gelijktijdig gebruik van SSRI's en NSAID's?
* Dosis NSAID verlagen * Maagzuur remmende medicatie starten (protonpompremmer) * NSAID vervangen door selectieve COX-2 remmer
34
Wat is het antidepressieve effect van antidepressiva?
Normaliseren stemming, verlies van interesse en schuldgevoelens
35
Wanneer treedt het antidepressieve effect op?
Na 2 tot 4 weken
36
Wanneer treden bijwerkingen van antidepressiva op?
Paar uur na inname
37
Hoe gaat de follow-up bij behandeling met antidepressiva?
* Effect na 6 maanden evalueren * Na succesvolle behandeling min. 6 maanden continueren * Bij stoppen behandeling dosering langzaam afbouwen
38
Waarom moet de dosering van antidepressiva langzaam afgebouwd worden?
Voorkomen van antidepressiva-onttrekkingssyndroom (slaapklachten, agitatie, angst)
39
Wat zijn stemmingsstabilisatoren?
Middelen waarmee manieën en depressies bij bipolaire stoornissen kunnen worden onderdrukt (acuut) of voorkomen (profylactisch)
40
Voorbeelden stemmingsstabilisatoren?
* Lithium * Anticonvulsiva * Antipsychotica
41
Wat zijn indicaties lithium?
* Bipolaire stoornis * Additietherapie bij therapieresistente unipolaire depressieve stoornis
42
Werking lithium
Antimanisch en antidepressief
43
Eliminatie lithium
Voornamelijk door nieren uitgescheiden - 75% van gefiltreerde lithium in proximale tubulus evenredig met natrium en water geresorbeerd
44
Waarom moet lithium o.b.v. bloedspiegels worden gedoseerd?
* Smalle therapeutische breedte (0.4-1.2 mmol/L) * Gevaarlijk bij overdosering
45
Hoe kan een lithiumintoxicatie ontstaan?
Door onvoldoende vocht- of zoutinname en overmatig zweten - Interactie met natrium
46
Wat zie je bij een lithiumintoxicatie?
Verwardheid en/of coma
47
Wanneer is het risico op een lithiumintoxicatie vergroot?
Bij nierfunctiestoornissen
48
Interacties met lithium die leiden tot hogere lithiumspiegels?
Diuretica, NSAID's en RAS-remmers
49
Wat zijn bijwerkingen van lithium?
* Misselijkheid, braken en diarree * Myoclonieën, tremoren, epileptische insulten * Iatrogene hypothyreoïdie (10-20%) * Diabetes insipidus syndroom -> polyurie en dorst (bij langdurig gebruik)
50
Welke controles zijn van belang bij (langdurig) lithiumgebruik?
Minimaal 2 tot 4 keer per jaar * Schildklierfunctie (TSH) * Nierfunctie (serium creatinine) * Bloedspiegel lithium