Brainscape's Knowledge GenomeTM


Top Flashcards (Certified)
All Flashcards

Dutch A1 > Grammatica - Part 1 > Flashcards

Grammatica - Part 1 Flashcards

(48 cards)

Start Studying
1
Q

Demonstratives

A

Aanwijzend Voornaamworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

This / That

A

Deze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

These / Those

A

Dit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Deze

A

Both singular (this) and plural (these)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

This

A

Dit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

That

A

Dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

When to use Deze (This & those), Die (that & those)

A

for De words

Ex: De Jongen –> Deze Jongen –> Die Jongen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

When to use Dit & dat

A

for het words

Het huis –? Dit huis –> Dat huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

These flowers are white

A

Deze blomen zijn wit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Those people have 3 houses

A

Die mensen hebben drie huizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

This organization is old

A

Deze organization is oud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Modal verbs (Modaal Workwoorden)

A

Can, Shall, May, Must, Will

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Can

A

Kunnen

Ik –> Kan
Je / Jij –> Kan / Kunt
Hij / Zij / Het –> Kan
Wij / Ze / Jullie –> Kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Shall

A

Zullen

Ik –> Zal
Je / Jij / U –? Zal / Zult
Hij / Zij / Het –> Zal
Plurals –> Zullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

May

A

Mogen

Ik –> Mag
Je / Jij / U –> Mag
Hij / Zij / Het –? Mag
Plural words –> Mogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Want

A

Willen

Ik –> Wil
Je / Jij / U –> Wil / Wilt
Hij / Zij / Het –> Wil
Plurals –> Willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Must

A

Moeten

Ik –> Moet
Je / Jij / U - Moet
Hij / Zij/ Het – Moet
Plurals – Moeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Safa must walk to the school

A

Safa moet naar de school lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Peter wants to learn drawing

A

Peter wil tekening leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

He must read the book today

Study These Flashcards
A

Hij moet vandaag het boek lezen

21
Q

She must cook daily in her house

Study These Flashcards
A

Zie moet elkedag in haar huis koken

22
Q

You may come to the meeting tomorrow

Study These Flashcards
A

Je mag morgen naar de vergadering komen

23
Q

Marie has to write that article this weekend

Study These Flashcards
A

Marie moet dit weekend dat artikel schrijven

24
Q

He wants to visit Paris this month

Study These Flashcards
A

Hij wil deze maand naar Parijs bezoeken

25
Dag, week, month
de words (De Maandag, De April etc)
26
Weekend and Jaar
Het words
27
Kunnen
Can (ability to do something)
28
Zullen
Shall (always in future)
29
Moeten
Must / has to / have to
30
Mogen
To be allowed to
31
Willen
To want
32
I shall call you tomorrow
Ik zal morgen je bellen
33
Vera wants to buy a sofa from Ikea near Utrecht
Vera wil een bank van IKEA kopen vlakbij Utrecht
34
Marie wants to go to Russia this winter
Marie wil deze winter naar Rusland gaan
35
My mother wants to cook sphagetti with tomato tonight
Mijn moeder wil vanavond sphagetti met tomaat keuken
36
You all may write with your pen
Jullie mogen met jouw pen schrijven
37
Sir, you must come to the police station on monday morning
Meneer, U mogen op maandag ochtend naar het politie bureau komen
38
When making a proposal
always use Zullen
39
Shall we go for Coffee
Zullen wij samen koffie drinken ?
40
Shall we go to visit amsterdam tomorrow
Zullen we morgen naar amsterdam gaan bezoken Note: 2 infinitive forms allowed in Dutch
41
Can you dance
Kun je dansen
42
Can you come to work tomorrow
Kun je morgen komen werken ?
43
Will you come to work tomorrow
Wil je morgen komen werken
44
Do you want to drink tea or Cola, sir ?
Meneer, Wilt u thee of coa drinken ?
45
Maam, May we take the test tomorrow
Mevrouw, Mogen we morgen de toets nemen ?
46
Is that allowed ?
Mag dat ?
47
I want to parl my car here. Is that allowed
Ik wil mijn auto parkeren. Mag dat ?
48
Do you want to study biology ?
Wil je biologie studeren ?

Dutch A1 (13 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2025 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions