Vocabulary - Part 10 Flashcards
(59 cards)
1
Q
The experience
A
De ervaring
2
Q
Job seeker
A
De werkzoekende
3
Q
The internship
A
De stage
4
Q
Corporate culture
A
De Bedrijf cultuur
5
Q
Qualities
A
De eigenschappen
6
Q
Language skill
A
De tall vaardigheid
7
Q
skill
A
vaardigheid
8
Q
Education / course
A
De Opleiding
9
Q
Riots
A
Rellen
10
Q
Attacked
A
Bestormd
11
Q
Ice burgs
A
Zee-Ijs
12
Q
Due to
A
Door
13
Q
Kings day
A
Koningsdag
14
Q
National festival
A
Nationale feestdag
15
Q
To celebrate
A
Vieren
16
Q
Queen
A
Koningen
17
Q
During
A
Tijdens
18
Q
Members
A
Leden
19
Q
Festivities
A
Festiviteiten
20
Q
Royal
A
Koninklijke
21
Q
To receive
A
Ontvangen
22
Q
Places
A
Plaatsen
23
Q
The population
A
De bevoling
24
Q
Song
A
Zang
25
To offer
Zang
26
To offer
Anbieden
27
Things
Spullen
28
own
Eigen
29
Toy
Speelgoed
30
To earn
Verdienen
31
Detailed
Uitgebreid
32
Popular
Bekend
33
Open air feest
Open lucht feetsen
34
Especially
Vooral
35
Special
Bij Zondere
36
Knowledge & innovation
Kennis en maken
37
Because of
Vanwege
38
Measures
Maatregelen
39
Unfortunately
Helaas
40
Nickname of Maastricht
Carnavalsstad
41
Nickname of Utrecht
Vergaderstaad (Meetings city)
42
Parade
Parade
43
Wise
Weijs
44
Business trip
De Zakenreis
45
Journey or trip
De reis
46
The holiday
De vakantie
47
The passenger
De passagiers
48
The suitcase
De koffer
49
Travel agency
Het reisbureau
50
One way ticket
De enkele reis
51
Round trip ticket
Het retour
52
Farewell
Het afscheid
53
To depart
Het vertrek
54
The arrival
Het Aankomst
55
The customs
Het douane
56
The visa
Het visum
57
To board
Instappen
58
Unboard, step-out
Outstappen
59
To stay
Logeren
