Vocabulary - Part 4 Flashcards
(52 cards)
1
Q
reason
A
reden
2
Q
change
A
verandering
3
Q
need
A
hoeft
4
Q
to discuss
A
bespreken
5
Q
working hours
A
werktijden
6
Q
garlands
A
slingers
7
Q
candles
A
kaarsjes
8
Q
markers
A
stiften
9
Q
below
A
hieronder
10
Q
wet
A
nat
11
Q
to target
A
richten
12
Q
accelerate
A
versnellen
13
Q
grow
A
groei
14
Q
resource
A
middel
15
Q
investments
A
investeringen
16
Q
scalable
A
schaalbare
17
Q
shift
A
verleggen
18
Q
area
A
gebied
19
Q
patient safety
A
patiëntveiligheid
20
Q
quality
A
kwaliteit
21
Q
simplification
A
vereenvoudiging
22
Q
way
A
manier
23
Q
value
A
waarde
24
Q
to create
A
creëren
25
break through innovations
doorbraakinnovaties
26
while
terwijl
27
high quality
hoogwaardige
28
formerly
voorheen
29
entered
ingevuld
30
vast
overgrote
31
part
deel
32
consequence
gevolg
33
decided
besloten
34
very
zeer
35
to emphasize
benadrukken
36
possess
beschikken
37
duration
looptijd
38
plans
plannen
39
to be proud of
trots op
40
beating
kloppend
41
Currently
Momenteel
42
during
gedurende
43
coming
komende
44
to strive
streven
45
to it
ernaar
46
curious
benieuwd
47
numbers
cijfers
48
responsible
verantwoordelijk
49
of this
hiervan
50
deployed
ingezet
51
preservation
behoud
52
phased
gefaseerd
