Grammatica - Part 3 Flashcards

1
Q

Manners of giving instructions

A

Indirect instructions;
Direct instructions; and imperatief instructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Direct instructions

A

Je moet jouw handen wassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Which instructions has no trace of politeness (can be rude)

A

Imperatief instructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Imperatief instructie (Always starts with verbs)

Wash your hands

A

Was je handen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wil je mij vanavond bellen ?

Make it imperative

A

Bel mij vanavond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wil je het huiswerk maken ?

Make it direct

A

Je moet het huiswerk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kun je het huiswerk maken ?

Make it imperative

A

Bel je de huisarts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schrijf jouw naam ope dit formulier

Make it direct

A

Je moet jouw naam op dit formulier schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Jullie moeten naarde de vergadering gaan

Make it imperative

A

Gaan (Jullie) naar de vergadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kook de pasta vanavond

Make it direct

A

Je moet vanavond de pasta koken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Je moet zachter praten

Make it imperative

A

Praat Zachter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Negative words

A

Nee (No)
Niet (Not)
Geen (No or Not a)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Negation of een is

A

Geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rule 1 for Geen

A

Geen stands before uncountable nouns (Ex: Suiker)

Geen bier, water, tijd, idea
Geen geld and probleem (bcz these are taken as abstract thing and hence considered as uncountable)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rule 2 for geen

A

If a sentence have both an adjective and followed by a noun, there will be geen

Ex: Vandaag is geen mooi weer
Hij is geen rijke man

Note: Position of geen always before adjetive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sub-rule for rule 2

A

Wherever you can use een, use geen

17
Q

Ik heb een huis.

Make it negation

A

Ik heb geen huis

18
Q

Rule 1 for Niet

A

Niet mostly comes at the end of the sentence

Ex: Ik drink cola niet
Maria werkt vandag niet

19
Q

Rule 2 for Niet

A

Use Niet always before a preposition

Ex: Hij woont niet in Eindhoven
Ik kijk elke dag niet naar de televisie

Note: Preposition will be a leading que to position niet

20
Q

Rule 3 for Niet

A

Niet is Always before an adjective

De koffie is niet warm
De dag is niet koud
Mijn kind is niet ziek

21
Q

Rule 4 for Niet

A

Niet is always Before an infinitive

Ex: Peter kan morgen niet werken
Wij gaan voldgende jaar niet riezen

22
Q

Rule 5 for Niet

A

Niet is always before an adverb

Ex: De Jongen rent niet snel
De studenten werken niet hard.

23
Q

Rule 6 for Niet

A

Niet is always before the perfectum (“ge” words)

Hij is niet getroud.
Ik heb pasta niet gegeten

24
Q

Rule 7 for Niet

A

Specific words for Niet

Veel = Ik eet niet veel vlees
Elk = Wij gaan niet elk tekst lezen
Genoeg = Wij hebben niet genoeg suiker
Voldoende (enough) = Hiij heeft niet voldoende cijfers (marks)

25
Q

Conjunctions

A

Voeg woorden

26
Q

2 types of conjunctions

A
  1. Coordinating
  2. Sub-cordinating (A2)
27
Q

Purpose of coordinating conjunctions is

A

Joining 2 main sentences

28
Q

What are the coordinating conjunctions

A

En, maar, want, of, dus

29
Q

Examples of coordinating conjunctions usage

A

En: Het is zomer En Het is warm
Dus: Ik moet werken dus ik ga niet naar de bioschoop
Of: Drink je koffie of drink je thee ?
Want: Hij wil water drink want hij heeft dorst
Maar: Ik drink koffie maar ik vind koffie niet lekker

30
Q

Completely stopped

A

Stopt met

31
Q

Wij Willen naar het centrum gaan want wij willen boodschappen doe

A

When joining 2 sentences, if first sentence has modal verb, second sentence will have modal verb.

Note: This is almost in many cases, but not all the time