H8 - Neurologische ontwikkelingsstoornissen Flashcards

(27 cards)

1
Q

NND’s worden gekenmerkt door …
Waarmee worden deze stoornissen in verband gebracht?

A

vertraging of verslechtering van functies die verband houden met biologische rijping van het CZS. Het zijn levenslange aandoeningen.
Vermindere QoL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

NND’s worden gezien als …

A

aandoeningen die het eindpunt weerspiegelen van het proces dat begint met een relatief niet-specifiek, genetisch beïnvloede verstoring van de vroege hersenontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… kan functioneren soms verbeteren.

A

Rijping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij een volwassen brein is … wel mogelijk, maar bij ontwikkelende brein ontwikkeld alles …

A

specifiek
tegelijkertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer voldoet iemand aan de stoornis ADHD?

A

Symptomen voor 12 jaar, doen zich voor in 2> situaties en tasten kwaliteit van academische, sociale en beroepsactiviteiten aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

moeite met focus, desorganisatie en gebrek aan doorzettingsvermogen

A

ADHD (ontoplettend type)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overmatige motorische activiteit, rusteloosheid en friemelen

A

ADHD (hyperactiviteit type)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Prevalentie van ADHD

A

meest voorkomend (vooral bij mannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Omgevingsfactoren die invloed hebben op ADHD-fenotype

A

Foetale blootstelling aan stress, drugs etc.
Opvoedstijlen kunnen wel invloed hebben maar zijn niet causaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pathofysiologie van ADHD

A

Ontregeling van frontale/subcorticale/cerebrale circuits en afwijkingen het het dopamine transport systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

executieve attention & emotie regulatie tonen een dubbele loskoppeling aan

A

dual-pathway-hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Andere belangrijke tekortkomingen in ADHD zijn:

A
  1. Zelfregulatie
  2. Functioneren in groepsverband
  3. Academisch ondermaats obv IQ-score
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Transient tics =

A

kinderen 3-10 jaar, alleen motorische tics, zelfbeperkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Chronische motorische/vocale tic stoornis =

A

episodisch van aard
houden 12 maanden aan, verschijnen meestal tussen 5-7 jaar, worden ernstiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom ontstaan tics?

A

Verstoring van de frontale-striatale-thalamocotrical circuits (aantasting van vermogen om motorische en sensorische driften te beheersen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zou het eerste doel moeten zijn bij TS?

A

psycho-educatie

17
Q

DSM ASS diagnose houdt in:

A
  1. Tekorten in sociale communicatie
  2. Ongewone preoccuperende interesses
  3. Rigide vasthouden niet-functionele routines
  4. Stereotiepe bewegingen
  5. Zintuigelijke stoornissen
18
Q

Prevalentie ASS

A

1 - 2% van algemene bevolking

19
Q

Polygene aandoening

A

wisselwerking omgeving en genen

20
Q

Neuropathologie ASS

A

Toename van 5-10% in zowel grijze als witte stof in frontale, temporale en pariëtale hersengebieden in de amygdala en caudatus kern

21
Q

Wat is het gevolg van minder synaptisch snoeien?

A

Meer regionale specifiteit & minder witte stof connectiviteit

22
Q

Een mutlimodale behandelingsbenadering voor ASS heeft de …

A

grootste doeltreffendheid

23
Q

Specifieke taalstoornis

A

NND gekenmerkt door niet normaal verwerven van taal, resulteert in functionele beperkingen en moet al vroeg in het leven duidelijk zijn. Verder is er een normale ontwikkeling

24
Q

Neuropathologie van SLI

A

Neuronale migratiestoornissen, afwijkingen in CC en cerebrale lateralisatie (ene hersenhelft actiever dan andere), grijze stof

25
Neuropsychologische profielen SLI
Verbaal IQ = borderline-bereik Prestaties IQ = laag-gemiddeld bereik
26
Wat kan een verklaring zijn voor SLI?
Procedureel geheugentekort Informatieverwerkingstekorten Posterieure en anterieure aandachtsnetwerken
27
Bij welke stoornissen komen comorbiditeiten vaak voor?
ADHD, TS en ASS