HC 7.1 - Antimicrobiële therapie I (incl. weekinleiding Flashcards

1
Q

wat valt er onder antimicrobiële middelen

A

de verschillende middelen tegen alle micro-organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de bekendste smal en breed spectrum antibiotica?

A

Smal: peniciline -> grampositieve en dan vooral aeroob
Breed: cortimoxazol (aerob gram pos en neg), meropenem en augmentin (aerob en anaeroob gram pos en neg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn anti-myotica

A

anti-schimmelmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke aangrijpingspunten kunnen antibiotica hebben?

A
  • Celwandsynthese
  • Eiwitsynthese
  • Nucleïnezuur synthese en structuur
  • Foliumzuurmetabolisme
  • Overig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat voor soorten antibiotica zijn er

A
  • smalspectrum
  • breedspectrum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke groepen bacteriën zijn er?

A
  • gram-positieve
  • gram-negatieve
  • aerobe
  • anaerobe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat bepaalt tot welk spectrum een antibiotica behoort?

A

de aangrijpingspunten voor de werking van antimicrobiële middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wanneer behoort iets tot een breedspectrum antibioticum

A

als het werkzaam is op meerdere groepen bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

eigenschap gram-positieve bacterie

A

heeft een celmembraan met daarboven een dikke peptidoglycaanlaag. deze bestaat uit suikers en aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eigenschap gram-negatieve bacterie

A

celmembraan bestaat uit een binnen en een buitenmembraan, met daartussen een dunne peptidoglycaanlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoezo werken sommige antibiotica niet op gram-negatieve bacteriën

A

ze hebben porines in de celmembraan. grote antibiotica zal hier niet doorheen kunnen -> vb vancomycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe werkt de celwandsynthese

A

de peptidoglycaanlaag bestaat uit suikers die gekoppeld zijn met eiwitten. de suikers worden geproduceerd door het cytoplasma. door binding van een peptide binden de suikers en worden ze vervoerd over de celmembraan. de peptideketens worden vervolgens aan elkaar gezet door het enzym transpeptidase (penicilline bindend eiwit). transpeptidase haalt een stukje van de eiwitketen af, waarna een nieuwe binding gevormd wordt tussen de twee peptides.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn voordelen van b-lactam antibiotica?

A

Weinig bijwerkingen, goedkoop, veilig en goede werking (door hoge dosering mogelijkheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de drie groepen b-lactam antibiotica?

A
  • Peniciline
  • Cefalosporinen
  • Carbapenems
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de belangrijkste penicilines?

A
  • Peniciline
  • Flucloxacilline
  • Amoxicilline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bijwerkingen penicilline

A
  • geeft relatief vaak overgevoeligheid
  • gastro-intestinale klachten
17
Q

hoe wordt penicilline toegediend en hoezo is dit

A

matige orale resorptie daarom bij voorkeur IV

18
Q

Wat zijn de generaties cefalosporinen?

A
  • 1e: cefazoline (gram positief)
  • 2e: cefuroxim
  • 3e: ceftriaxon (gram negatief)
19
Q

waarvoor wordt cefazoline vaak gebruikt

A

preoperatieve profylaxe

20
Q

als wat wordt carbapenem vaak gebruikt

A

reserve antibioticum

21
Q

welk beta-lactam antibiotica heeft de breedste spectrum

A

carbapenem

22
Q

Wat is de bekendste carbapenem?

A

Meropenem

23
Q

Welk enzym is belangrijk voor de celwandsynthese?

A

Transpeptidase
- Aangrijpingspunt b-lactam antibiotica

24
Q

Welke bacteriën worden behandeld met de verschillende soorten peniciline?

A
  • Peniciline: streptococcen en anaeroben (positief)
  • Flucloxacilline: eerste keus bij s. aureus (positief)
  • Amoxiciline: streptococcen, enterococcen (positief), h.influenza, enterobacterieae (negatief)
25
Q

Hoe ontstaan resistente bacteriën?

A
  • Hoge delingssnelheid met veel mutaties -> selectie
  • Uitwisseling plasmiden
26
Q

wat is een geschikt empirisch middel bij een sepsis

A

cefuroxim

27
Q

welke resistentiemechanismen tegen beta-lactam antibiotica zijn er

A
  • B lactamase (eenvoudig, extented of AmpC)
  • Wegpompen antibiotica
  • Aangrijpingspunt veranderen (peniciline bindend eiwit/transpeptidase)
  • Binnengaan blokkeren -> blokkeren porines
28
Q

waarop zijn eenvoudig beta-lactamase werkzaam

A

amoxicilline

29
Q

Wat kun je doen bij een bacterie met b-lactamase activiteit?

A

Clavulaanzuur toevoegen
- Bijvoorbeeld augmentin: amoxiciline-clavulaanzuur

30
Q

waartegen is augmentin niet goed werkzaam

A

ESBL of Ampc

31
Q

Hoe ziet de behandeling met antibiotica eruit?

A
  • Begin empirisch: meest waarschijnlijke verwekker obv soort infectie
  • Na kweek stroomlijnen: gericht behandelen
32
Q

Wat kun je met gevoeligheidsbepalingen vaststellen?

A
  • Minimale inhibirende concentratie: remming
  • Minimale bactericiede concentratie: killing
33
Q

met behulp van wat kan minimaal inhiberende concentratie bepaald worden

A

broth dilutie test -> toevoegen van verschillende concentraties van het antibiotica bij micro-organismen