L9 Flashcards
Wilsgebreken (56 cards)
Gevolg als een rechtshandeling onder invloed van een wilsgebrek is verricht:
1. De rechtshandeling is vernietigbaar
2. De rechtshandeling is nietig
3. De rechtshandeling is nietig of vernietigbaar; afhankelijk van het wilsgebrek
4. De rechtshandeling blijft geldig
- De rechtshandeling is vernietigbaar
==> art. 6:228 en art. 3:44 lid 1 BW
Vraag over het Van der Beek/ van Dartel arrest (HR, 30 november 1973):
Waarom kan een verkoper zich in een situatie zoals in dit arrest niet beroepen op het feit dat de koper zelf onderzoek had moeten doen?
A) Omdat de Hoge Raad heeft bepaald dat kopers nooit verplicht zijn om zelf onderzoek te doen.
B) Omdat de Hoge Raad oordeelde dat de goede trouw (art. 3:11 BW) verhindert dat de verkoper zich beroept op de onderzoekplicht van de koper.
C) Omdat de koper in dit geval geen enkele mogelijkheid had om zelf onderzoek te doen.
D) Omdat de Hoge Raad oordeelde dat het alleen de verantwoordelijkheid van de verkoper is om alle details van de koopovereenkomst te controleren.
Antwoord: B
Toelichting: De Hoge Raad oordeelde dat de goede trouw (art. 3:11 BW) voorkomt dat een verkoper zich kan beroepen op het feit dat de koper zelf onderzoek had moeten doen. Als de verkoper belangrijke informatie verzwijgt, zoals in dit geval de mogelijke vordering door de gemeente, kan de koper zich succesvol op dwaling beroepen.
Q wil ergens in de binnenstad van Alkmaar een snackbar beginnen. R, een concurrent van Q, die zelf ook een snackbar heeft en die niet wil dat Q zich in zijn buurt gaat vestigen, deelt Q mede of, liever gezegd, dringt er bij Q op aan dat hij in de Jacobstraat een winkelpand moet zien te kopen, daar deze de nieuwe toegangsweg naar de nabijgelegen grote machinefabriek zal worden, hetgeen nog niet algemeen bekend is. R heeft hiermee opzettelijk gelogen om zo te voorkomen dat Q bij hem in de buurt komt te zitten. Toevalligerwijze biedt S zijn winkelpand in de Jacobstraat te koop aan (R wist dit, maar S weet niets van R) en Q koopt dit. Achteraf blijkt dat de Jacobstraat helemaal niet de nieuwe toegangsweg naar de machinefabriek wordt.
Kan Q beroep doen op een wilsgebrek?
1. Ja, dwaling
2. Ja, bedrog
3. Ja, misbruik van omstandigheden
5. Nee
- Nee
==> Ervan uitgaande dat S helemaal niets van het aandringen van R bij Q wist, moeten we stellen dat jegens S geen beroep op bedrog kan doen. De kunstgreep ging immers uit van een niet bij de koopovereenkomst betrokken derde, namelijk R, en de wederpartij van de bedrogene, S, wist daar niets van. Stel dat S wél wist dat R Q op deze wijze heeft bedrogen (S had er bijvoorbeeld ook belang bij dat hij zijn winkelpand zo snel mogelijk kwijt was), dan kan koper Q wel jegens S een beroep op bedrog doen.
==> artikel 3:44 lid 5 BW
Een vraag over het Schirmeister / de Heus (oldtimer-arrest, HR 15 april 1994):
Waarom wees de rechtbank en het hof de vordering van Schirmeister aanvankelijk af?
A) Omdat Schirmeister zelf twee deskundigen had ingeschakeld die de auto in orde bevonden.
B) Omdat de gebreken bij een 22 jaar oude auto te verwachten zijn en geen bijzondere afwijking vormden.
C) Omdat de verkoper De Heus geen garantie had gegeven, maar slechts algemene aanprijzingen had gedaan.
D) Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.
Antwoord: D
Toelichting: Zowel de rechtbank als het hof wezen de vordering af om meerdere redenen:
De verkoper had geen bindende garantie gegeven; uitspraken zoals “showroomconditie” werden gezien als algemene aanprijzingen.
Schirmeister had zelf twee deskundigen laten kijken naar de auto, die geen gebreken hadden gevonden.
De gebreken waren niet uitzonderlijk voor een 22 jaar oude auto.
Pas bij de Hoge Raad werd vastgesteld dat de auto een gevaar voor de verkeersveiligheid vormde en Schirmeister zich wél kon beroepen op dwaling.
Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
Stelling 1
Voor een succesvol beroep op bedrog is, ervan uitgaande dat aan alle verdere vereisten is voldaan, te allen tijde vereist dat het bedrog afkomstig is van de wederpartij.
Stelling 2
Het opzettelijk verzwijgen van iets kan een grond opleveren voor het doen van een succesvol beroep op bedrog.
- 1 en 2 zijn juist.
- Alleen 1 is juist.
- Alleen 2 is juist.
- 1 en 2 zijn onjuist.
- Alleen 2 is juist.
==> ad 1: Deze stelling is niet juist. Is het bedrog afkomstig van de zijde van iemand die geen partij is bij de rechtshandeling, dan kan op dit gebrek geen beroep worden gedaan jegens de wederpartij die geen reden had het bestaan ervan te veronderstellen.
In het geval echter dat de wederpartij wel weet heeft van het feit dat de verklaring van de ander tot stand is gekomen onder invloed van bedrog, afkomstig van een derde, dan kan jegens de wederpartij wel met succes een beroep worden gedaan op het wilsgebrek bedrog (zie art. 3:44, vijfde lid, BW).
ad 2: Deze stelling is juist. Het opzettelijk verzwijgen van iets kan een grond opleveren voor een succesvol beroep op bedrog, mits voldaan is aan de volgende twee voorwaarden:
* het gaat om het verzwijgen van een feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen
* het verzwijgen heeft willens en wetens plaatsgevonden met het doel de ander te misleiden en om hem aldus te bewegen tot het verrichten van de rechtshandeling (zie voor beide voorwaarden art. 3:44, derde lid, BW).
==> ChatGPT mbt stelling 1:
Volgens art. 3:44 lid 5 BW kan bedrog ook afkomstig zijn van een derde, zolang de wederpartij niet te goeder trouw is (dus als de wederpartij wél had moeten vermoeden dat er sprake was van bedrog, is de rechtshandeling vernietigbaar).
➡️ Dus: het is niet vereist dat het bedrog altijd van de wederpartij zelf komt.
Barten, directeur van een houtverwerkend industriebedrijf, koopt een stuk grond van Jelgersma met de bedoeling de daarop staande bomen te kappen en tot timmerhout te verwerken. Barten heeft zich voor het sluiten van de overeenkomst voorgesteld als directeur van een houtverwerkend industriebedrijf. Ook heeft hij aan Jelgersma gezegd dat hij van plan is de bomen op het betreffende stuk bosgrond te kappen. Jelgersma heeft niets verteld van het bestaande kapverbod. Pas na het sluiten van de koopovereenkomst ontdekt Barten dat er voor het stuk bosgrond een kapverbod bestaat.
Is er sprake van dwaling?
1. Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub a BW
2. Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub b BW
3. Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub c BW
4. Er is geen sprake van dwaling
- Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub b BW
==>Jelgersma wist dat Barten in de veronderstelling verkeerde dat hij de bomen van het stuk bosgrond kon kappen. Jelgersma wist dus dat Barten dwaalde. Jelgersma had in verband met hetgeen hij over dwaling van Barten wist, deze behoren in te lichten.
* Jelgersma wist concreet dat Barten de bomen wilde kappen omdat Barten dit expliciet heeft gezegd vóór het sluiten van de overeenkomst.
* Jelgersma wist ook van het kapverbod, maar heeft hierover niets verteld aan Barten.
* Jelgersma wist dus dat Barten dwaalde, omdat hij op basis van een onjuiste veronderstelling (dat de bomen gekapt konden worden) handelde.
* Hierdoor had Jelgersma een actieve mededelingsplicht: hij had moeten inlichten over het kapverbod.
* Juridische conclusie: Dit is een klassiek geval waarin de wederpartij (Jelgersma) wist dat de koper dwaalde en daarom plicht had om hem te informeren. Dit leidt vrijwel zeker tot een succesvol beroep op dwaling.
Een vraag over het Van Geest/ Nederlof arrest (HR, 21 december 1990):
Wat was de belangrijkste reden dat Van Geest zich succesvol op dwaling kon beroepen?
A) Omdat Van Geest geen deskundige is en niet verplicht was de auto vooraf te laten onderzoeken.
B) Omdat de auto verborgen gebreken had die pas na verloop van tijd zichtbaar werden.
C) Omdat Nederlof als professionele autoverkoper wist dat de auto total loss was verklaard en dit niet had gemeld.
D) Omdat de rechtbank de vordering van Van Geest direct had toegewezen.
Antwoord: C
Toelichting: De Hoge Raad oordeelde dat Nederlof zijn mededelingsplicht had geschonden door niet te vermelden dat de auto total loss was verklaard. Hierdoor had Van Geest een onjuiste voorstelling van zaken, waardoor zijn beroep op dwaling slaagde.
Als A B bedreigt, waardoor B een overeenkomst aangraat met C, maar C weet niet van de bedreiging, dan…
1. kan geen beroep worden gedaan op bedreiging
2. kan wel beroep worden gedaan op bedreiging
- kan geen beroep worden gedaan op bedreiging
==> Iemand die geen partij is bij de rechtshandeling, kan tegenover de wederpartij (verkoper) geen beroep doen op bedreiging als die wederpartij geen reden had om het bestaan van het wilsgebrek te veronderstellen (art. 3:44 lid 5 BW).
Een vraag over het Van Geest/ Nederlof arrest (HR, 21 december 1990):
Welke rechtsregel volgt uit het Van Geest/Nederlof-arrest?
A) De onderzoekplicht van de koper weegt zwaarder dan de mededelingsplicht van de verkoper.
B) De mededelingsplicht van de verkoper gaat boven de onderzoekplicht van de koper bij dwaling.
C) Dwaling kan alleen worden ingeroepen als de verkoper opzettelijk informatie heeft achtergehouden.
D) Een koper kan zich nooit op dwaling beroepen als hij vooraf een deskundige had kunnen inschakelen.
Antwoord: B
Toelichting: De Hoge Raad bevestigde dat de mededelingsplicht van de verkoper zwaarder weegt dan de onderzoekplicht van de koper. Dit betekent dat een verkoper niet kan verzwijgen dat een auto total loss is verklaard en daarna van de koper eisen dat hij dit zelf had moeten ontdekken.
Een vraag over het Van Geest/ Nederlof arrest (HR, 21 december 1990):
Waarom kon Nederlof zich niet succesvol beroepen op het feit dat Van Geest zelf de auto had moeten laten controleren?
A) Omdat Van Geest erop mocht vertrouwen dat de verkoper correcte informatie verstrekte.
B) Omdat de Hoge Raad bepaalde dat de koper nooit zelf een auto hoeft te onderzoeken.
C) Omdat Van Geest al een technische keuring had laten uitvoeren voor de koop.
D) Omdat de gebreken van de auto geen invloed hadden op de verkeersveiligheid.
Antwoord: A
Toelichting: De Hoge Raad oordeelde dat de goede trouw (art. 6:228 BW) voorkomt dat een verkoper zich kan beroepen op de onderzoekplicht van de koper als hij zelf zijn mededelingsplicht niet nakomt. Van Geest mocht erop vertrouwen dat Nederlof hem eerlijk zou informeren over de schadehistorie van de auto.
Welke stelling is onjuist?
1. Dwaling is in beginsel beperkt tot de obligatoire overeenkomst.
2. Dwaling is van toepassing op schenkingen en op vaststellingsovereenkomsten
3. Er kan beroep worden gedaan op dwaling alleen indien sprake is van een der drie in de wet genoemde dwalingsgevallen.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
==>
Mbt 2: Het toepassingsgebied van het dwalingsleerstuk is uitgebreid door de schakelbepaling art. 6:216 BW op andere meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandelingen zoals goederenrechtelijke overeenkomst.
Gon heeft een stuk bos geërfd van zijn oom wat volgens de papieren 10.000 bomen bevat. Hij besluit het stuk bos te verkopen aan Har. De koper Har ging het niet om het hout, maar hij wilde er een pretpark bouwen welk voornemen hij aan Gon had medegedeeld. Na de verkoop blijkt dat het stuk grond geen 10.000 maar 8000 bomen bevat.
Is er sprake van dwaling?
1. Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub a BW
2. Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub b BW
3. Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub c BW
4. Er is geen sprake van dwaling
Er is geen sprake van dwaling
==> Dit is de uitzondering (tenzij…) in art. 6:228 lid 1 sub c BW.
==> Partijen zouden weliswaar over de hoeveelheid hout hebben gedwaald, maar voor Gon zou het dan niet kenbaar hoeven te zijn dat als Har van de juiste voorstelling was uitgegaan (namelijk dat er 8000 bomen in het bos stonden), dat Har de overeenkomst niet zou zijn aangegaan.
Welke stelling is onjuist?
1. Voor bedrog als wilsgebrek is opzet niet altijd nodig; een kunstgreep is voldoende.
2. Het verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen geldt als bedrog.
3. Overdrijven is niet per se bedrog. Naarmate de gedane mededeling specifieker is, is er eerder sprake van bedrog.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Voor bedrog als wilsgebrek is opzet niet altijd nodig; een kunstgreep is voldoende.
==> Opzet is nodig
Gon heeft een stuk bos geërfd van zijn oom wat volgens de papieren 10.000 bomen bevat. Hij besluit het stuk bos te verkopen aan Har die aangeeft dat het bos zeker 10.000 bomen moet hebben. Na de verkoop blijkt dat het stuk grond geen 10.000 maar 8000 bomen bevat zodat Har niet aan de door Karel bij hem bestelde hoeveelheid hout komt.
Is er sprake van dwaling?
1. Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub a BW
2. Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub b BW
3. Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub c BW
4. Er is geen sprake van dwaling
- Dwaling zoals in art. 6:228 lid 1 sub c BW
==> Zowel Gon als Har zijn van een onjuiste voorstelling van zaken uitgegaan; beiden gingen uit van een stuk bos van 10.000 bomen.
Dus: beroept Har zich op dwaling, dan zal dit beroep kans van slagen hebben. We kunnen immers aannemen dat verkoper Gon bij een juiste veronderstelling van zaken (als hij wist dat er maar 8000 bomen waren i.p.v. 10.000), zou moeten begrijpen dat de koper Har had geweten dat er maar 8000 bomen waren, de koopovereenkomst niet was afgesloten of onder andere voorwaarden.
Een vraag over het Offringa / Vinck & Rosberg arrest (HR, 10 april 1998); het Antiliaans zwembad arrest:
Waarom kon de verkoper zich niet succesvol beroepen op het feit dat Offringa geen bouwkundig onderzoek had laten uitvoeren?
A) Omdat de mededelingsplicht van de verkoper belangrijker is dan de onderzoekplicht van de koper.
B) Omdat de Hoge Raad heeft bepaald dat kopers nooit verplicht zijn om onderzoek te doen.
C) Omdat de verkopers een bouwkundig rapport hadden verstrekt met onjuiste informatie.
D) Omdat de scheuren pas na de koop zichtbaar werden en dus niet te ontdekken waren bij de bezichtiging.
Antwoord: A
Toelichting: De Hoge Raad oordeelde dat de verkoper altijd een mededelingsplicht heeft over belangrijke informatie die de koper mogelijk tot een andere beslissing zou hebben gebracht. De verkoper kan zich daarom niet beroepen op de onderzoekplicht van de koper als hij zelf relevante informatie heeft verzwegen.
Een vraag over het Offringa / Vinck & Rosberg arrest (HR, 10 april 1998); het Antiliaans zwembad arrest:
Waarom kon Offringa zich succesvol beroepen op dwaling?
A) Omdat de verkopers wisten dat de scheuren ernstig waren en dit niet hadden gemeld.
B) Omdat Offringa een deskundige had ingeschakeld die de scheuren verkeerd had beoordeeld.
C) Omdat de verkopers verplicht waren een bouwkundig rapport te overhandigen.
D) Omdat de woning na de koop nog verder beschadigd raakte door de scheuren.
Antwoord: A
Toelichting: De Hoge Raad oordeelde dat de verkopers hun mededelingsplicht hadden geschonden door de ernst van de scheuren in de fundering te verzwijgen. Dit leidde tot een onjuiste voorstelling van zaken bij Offringa, waardoor hij zich met succes op dwaling kon beroepen (art. 6:228 BW).
Driessen huurt van Bredero’s bouwbedrijf een huis, in het huurcontract omschreven als ‘gelegen Croeselaan, hoek weg naar de Groenmarkt te Utrecht, om te worden gebruikt als café’. Het huis ligt in een toen vrijwel onbewoonde buurt, maar er is een besluit van de gemeenteraad van Utrecht, dat vlak bij de Croeselaan een groentemarkt zal worden gesitueerd, hetgeen meebrengt dat het grote verkeer langs het café zal worden geleid. Na de ondertekening van het huurcontract wordt dit raadsbesluit echter gewijzigd en wordt de markt geprojecteerd op een andere plaats, zodat de marktbezoekers het café niet zullen passeren. Driessen, voor wie het pand nu vrijwel waardeloos is geworden, betaalt de huur niet en vordert in rechte daartoe aangesproken, in reconventie nietigverklaring van de huur wegens dwaling.
Is er sprake van dwaling?
1. Ja, volgens art. 6:228 lid 1 sub a BW.
2. Ja, volgens art. 6:228 lid 1 sub b BW.
3. Ja, volgens art. 6:228 lid 1 sub c BW.
4. Nee, volgens art. 6:228 lid 2 BW.
- Nee, volgens art. 6:228 lid 2 BW.
==>
Rechtbank en Hof overwegen dat er sprake is van dwaling. De Hoge Raad denkt hier echter anders over. Hij overweegt: ‘dat, waar de dwaling (…) oplevert een gebrek in de toestemming van hem, die zich bij het aangaan van een overeenkomst verbonden heeft, zij uiteraard moet betreffen eigenschappen der zaak, die het onderwerp der overeenkomst uitmaakt, aanwezig ten tijde, dat die toestemming werd gegeven, niet verwachtingen omtrent eigenschappen, die de bedoelde zaak in de toekomst zal hebben en waarvoor iedere partij zelve het risico heeft te dragen; dat nu de door het Hof ten deze aangenomen dwaling in wezen hierop neerkomt, dat Driessen verwacht heeft dat het raadsbesluit, geldende tijdens het aangaan der huurovereenkomst, onveranderd zou blijven en dat hij zich in die verwachting heeft bedrogen.
Welke rechtsregel volgt uit het Van der Beek/Van Dartel-arrest?
A) Een verkoper mag relevante informatie verzwijgen als de koper zijn eigen onderzoekplicht niet naleeft.
B) De onderzoekplicht van de koper is belangrijker dan de mededelingsplicht van de verkoper.
C) Een verkoper moet de koper informeren over belangrijke omstandigheden die de koop kunnen beïnvloeden.
D) Dwaling kan nooit een reden zijn om een koopovereenkomst te vernietigen.
Antwoord: C
Toelichting: De Hoge Raad stelde dat een verkoper verplicht is om relevante informatie te verstrekken aan de koper. De mededelingsplicht weegt zwaarder dan de onderzoekplicht van de koper. Als de koper door verzwijging een onjuiste voorstelling van zaken krijgt, kan hij zich met succes beroepen op dwaling (art. 6:228 BW).
Welke stelling mbt misbruik van omstandigheden is onjuist?
1. De wederpartij (van degene die zich in de bijzondere omstandigheid bevindt) moet weten of begrijpen dat betrokkene door de bijzondere omstandigheden tot het verrichten van de rechtshandeling wordt bewogen.
2. De wetenschap van de wederpartij (van degene die zich in de bijzondere omstandigheden bevindt) geldt als misbruik.
3. Indien een verklaring tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden aan de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is, kan op dit gebrek geen beroep worden gedaan tegenover een wederpartij die geen reden had het bestaan ervan te veronderstellen
4. Het initiatief tot de handeling moet zijn uitgegaan van de wederpartij (niet de zwakke partij).
5. Alle stellingen zijn juist
- Het initiatief tot de handeling moet zijn uitgegaan van de wederpartij (niet de zwakke partij).
==> Het hoeft niet dat het initiatief tot deze handeling is uitgegaan van de wederpartij.
==> Het in ontvangst nemen (aanvaarden) van een wilsverklaring van de zwakke partij kan voldoende zijn.
Welke stelling is onjuist?
1. Bij dwaling volgens Art. 6:228 lid 1 sub a BW is het niet van belang of de wederpartij de inlichting ter goeder of niet te goeder trouw heeft gegeven.
2. De mededelingsplicht (spreekplicht) van de verkoper is verankerd in art. 6:228 lid 1 sub b BW.
3. De drie gevallen van art. 6:228 lid 1 sub a, b en c BW kunnen samenvallen.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.
- Alle stellingen zijn juist.
Welke stelling is onjuist?
1. De verkoper heeft een mededelingsplicht.
2. De koper heeft een onderzoeksplicht.
3. De verkoper heeft een onderzoeksplicht.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
==> - De verkoper heeft een mededelingsplicht: Artikel 6:228 lid 1, sub b BW; Artikel 7:17 lid 1 BW; Artikel 6:162 BW
- De koper heeft een onderzoeksplicht: Artikel 6:228 lid 1, sub c BW; Artikel 7:17 lid 3 BW
- De verkoper heeft een onderzoeksplicht: Artikel 7:15 BW; Artikel 6:162 BW
Gon heeft een stuk bos geërfd van zijn oom, in welk bos volgens een stuk papier dat Gon na de dood van zijn oom in handen heeft gekregen, 10.000 bomen staan. Gon kan niet veel met het stuk bos beginnen, zodat hij besluit het bos te verkopen. Har meldt zich als gegadigde voor de koop en deelt Gon mede dat hij een stuk bos moet hebben waarin zeker 10.000 bomen staan, welke bomen hij verspreid over twee jaar wil kappen en welk kaphout hij in partijen van elk 5000 bomen aan Karel wil verkopen. Gon deelt Har mede dat in het stuk bos zeker 10.000 bomen staan. Hij laat het papier zien waarop het aantal bomen in het betreffende stuk bos is geschreven, waarop Har aan Gon mededeelt dat hij het stuk bos wil kopen. Achteraf blijkt dat in het door Gon aan Har verkochte stuk bos geen 10.000 bomen staan, maar slechts 8000, zodat Har niet aan de door Karel bij hem bestelde hoeveelheid hout komt. Zowel Gon als Har zijn van een onjuiste voorstelling van zaken uitgegaan; beiden verkeerden immers in de veronderstelling dat in het betreffende stuk bos 10.000 bomen stonden.
Is hier het wilsgebrek dwaling?
1. Ja, op basis van art. 6:228 lid 1 sub a BW.
2. Ja, op basis van art. 6:228 lid 1 sub b BW.
3. Ja, op basis van art. 6:228 lid 1 sub c BW.
4. Nee
- Ja, op basis van art. 6:228 lid 1 sub c BW.
Welke stelling is onjuist?
1. De partij die zich op dwaling beroept moet bewijzen dat bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet, dan wel niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten.
2. De twee eisen die gelden bij dwaling zijn: (a) Er moet sprake zijn van dwaling; en (b) Er moet causaal verband bestaan tussen de dwaling en het tot stand komen van de overeenkomst.
3. De dwaling moet te wijten zijn aan een inlichting van de wederpartij.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn onjuist
==> mbt 1: Niet BEWIJZEN maar aannemelijk maken.
==> Mbt 2: er zijn 3 eisen. De 2e eis is: 3. Er moet sprake zijn van een der drie in de wet genoemde dwalingsgevallen.
==> Mbt 3: de dwaling moet te wijten zijn aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten (Art. 6:228 lid 1 sub a BW)
Vraag over het Van der Beek/ van Dartel arrest (HR, 30 november 1973):
Wat was de belangrijkste reden dat de Hoge Raad Van der Beek in het gelijk stelde?
A) Omdat Van der Beek twaalf gastarbeiders in de woning had geplaatst zonder vergunning.
B) Omdat Van Dartel had moeten informeren over de mogelijke vordering van de gemeente.
C) Omdat het Hof de overeenkomst onterecht in stand had gelaten.
D) Omdat Van der Beek geen woonvergunning had aangevraagd en daarmee de regels had overtreden.
Antwoord: B
Toelichting: De Hoge Raad oordeelde dat Van Dartel zijn mededelingsplicht niet was nagekomen. Hij had moeten vertellen dat de gemeente de woning zou vorderen zonder woonvergunning. Hierdoor had Van der Beek een onjuiste voorstelling van zaken, wat een geslaagd beroep op dwaling opleverde (art. 6:228 BW).