L13 Flashcards
Derdenbescherming (38 cards)
Martin heeft een geldvordering op Helma. Martin verkoopt en levert deze vordering aan Marlies, waarbij aan alle leveringsformaliteiten wordt voldaan. Marlies op haar beurt verkoopt en levert de vordering (op Helma) aan Eduard.
Indien de overeenkomst die aan de cessie tussen Martin en Marlies ten grondslag ligt door de rechter wordt vernietigd, kan Eduard zich dan met succes beroepen op de beschermende werking van artikel 3:88 BW?
A. Ja, mits Eduard te goeder trouw is, omdat hij een recht op naam heeft verkregen via geldige titel en levering van een beschikkingsonbevoegde, waarbij die onbevoegdheid voortkomt uit een gebrek in een eerdere overdracht.
B. Nee, want door de vernietiging van de overeenkomst tussen Martin en Marlies kan niemand meer eigenaar of rechthebbende worden van de vordering.
C. Nee, want artikel 3:88 BW beschermt alleen tegen beschikkingsonbevoegdheid bij registergoederen en niet bij vorderingen op naam.
D. Ja, want bij vernietiging van de titel werkt de overdracht altijd door naar de volgende verkrijger, ongeacht of hij te goeder trouw is of niet.
E. Geen antwoord is juist
A. Ja, mits Eduard te goeder trouw is, omdat hij een recht op naam heeft verkregen via geldige titel en levering van een beschikkingsonbevoegde, waarbij die onbevoegdheid voortkomt uit een gebrek in een eerdere overdracht.
==>
Achtereenvolgens is er sprake van een verkoop en levering van een geldvordering van Martin aan Marlies en van Marlies aan Eduard.
Voor wat betreft de verkoop en levering van de geldvordering van Martin aan Marlies moeten we (achteraf) concluderen dat er geen geldige overdracht heeft plaatsgevonden, omdat aan deze overdracht geen geldige titel ten grondslag ligt (de titel is immers met terugwerkende kracht aan de overdracht ontvallen).
Dit houdt voor wat betreft de verkoop en levering van de geldvordering van Marlies aan Eduard in, dat Eduard heeft verkregen van een beschikkingsonbevoegde.
Eduard kan een beroep doen op de beschermende werking van artikel 3:88, indien wordt voldaan aan de volgende vereisten:
* Er moet sprake zijn van een overdracht van registergoederen, rechten op naam of andere goederen waarop artikel 3:86 niet van toepassing is.
* Er vindt alleen bescherming plaats tegen een gebrek in de beschikkingsbevoegdheid; aan alle overige vereisten voor een geldige overdracht moet zijn voldaan, dus er moet een geldige titel en een geldige leveringshandeling zijn.
* De beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder moet voortvloeien uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, welke ongeldigheid niet het gevolg mag zijn van de beschikkingsonbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.
* De verkrijger moet te goeder trouw zijn.
Op basis van het bovenstaande moeten we concluderen dat Eduard, indien hij te goeder trouw is (de casus vermeldt hier niets over), terecht een beroep kan doen op artikel 3:88 en dus rechthebbende is geworden van de geldvordering op Helma.
(Het betreft immers een vordering op naam, die Marlies krachtens een geldige titel en leveringshandeling aan Eduard heeft overgedragen. De beschikkingsonbevoegdheid van Marlies vloeit voort uit de ongeldigheid van de overdracht tussen Martin en Marlies, die niet het gevolg was van de beschikkingsonbevoegdheid van Martin.)
Welke stelling is onjuist?
1. In het geval van levering c.p., waar later de zaak wordt feitelijk overgegeven, moet de verkrijger te goeder trouw zijn geweest op het moment dat de zaak bij hem werd geplaatst. Vanaf dat moment wordt immers de relativering van de levering c.p. ´opgeheven´ en kan zij eventueel de bescherming inroepen van artikel 3:86 BW.
2. Maarten schenkt een schilderij aan Livia. Maarten blijkt niet bevoegd te zijn om over het schilderij te beschikken. Livia is te goeder trouw, maar kan desondanks geen beroep doen op art. 3:86 BW.
3. Als voorwaarde voor art. 3;86 BW geldt dat de verkrijger te goeder trouw moet zijn, in de zin van art. 3:11 BW. Dwz de verkrijger de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder niet kende, noch behoorde te kennen, oftewel een geobjectiveerde subjectieve goede trouw.
4. Goede trouw in de context van art. 3:86 BW moet bij de verkrijger bestaan vanaf het moment van de verkrijging.
- Goede trouw in de context van art. 3:86 BW moet bij de verkrijger bestaan vanaf het moment van de verkrijging.
==> Moet zijn: - Goede trouw in de context van art. 3:86 BW moet bij de verkrijger bestaan OP het moment van de verkrijging.
==> Mbt 2: Omdat: zij het schilderij om niet verkreeg.
Een verkrijger die binnen drie jaren na zijn verkrijging gevraagd wordt wie het goed aan hem vervreemdde, dient onverwijld de gegevens te verschaffen, die nodig zijn om deze terug tevinden of die hij ten tijde van zijn verkrijging daartoe voldoende mocht achten.
Dit heet:
1. Legitimatieleer
2. Wegwijsplicht
3. De Materiële functie van art. 3:86 BW
4. Geobjectiveerde subjectieve goede trouw
- Wegwijsplicht
A steelt de fiets van B en verkoopt en levert deze via feitelijke overgave aan C, die niet weet dat A de fiets heeft gestolen. C handelt als particulier en koopt de fiets niet in een winkel. Is hier sprake van een geldige eigendomsoverdracht van A naar C?
A. Ja, want C heeft de fiets te goeder trouw en om baat verkregen en is daarmee direct eigenaar geworden op grond van artikel 3:86 lid 1 BW.
B. Nee, C is nog geen eigenaar geworden, maar kan dat wel worden als B de fiets niet binnen drie jaar terugvordert op grond van artikel 3:86 lid 3 BW.
C. Ja, want bij roerende zaken geldt dat feitelijke levering voldoende is voor eigendomsoverdracht, ongeacht of de vervreemder beschikkingsbevoegd is.
D. Nee, C kan de fiets nooit verkrijgen van A, omdat diefstal eigendomsoverdracht volledig uitsluit, zelfs na verloop van tijd.
B. Nee, C is nog geen eigenaar geworden, maar kan dat wel worden als B de fiets niet binnen drie jaar terugvordert op grond van artikel 3:86 lid 3 BW.
==>
Art. 3:84 BW:
* Geldige titel? Ja
* Geldige levering? Ja
* Is A beschikkingsbevoegd? Nee
Conclusie: C is geen eigenaar geworden van de fiets op grond van art. 3:84 BW.
Is C wellicht wel eigenaar geworden op grond van art. 3:86 BW?
* Roerende zaak-niet-registergoed? Ja
* Levering overeenkomstig de artt. 3:90, 91 of 93 BW? Ja
* Is de overdracht anders dan om niet geschied? Ja
* Is verkrijger C te goeder trouw? Ja
Aan alle vereisten van art. 3:86 lid 1 BW is voldaan, echter lid 3 bepaalt dat de eigenaar van een roerende zaak die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze zaak gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom kan opeisen, tenzij de zaak door een natuurlijk persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken, anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde.
Conclusie: C heeft de fiets van A gekocht, maar hier is geen sprake van een koop die voldoet aan het bepaalde in art. 3:86 lid 3 BW, zodat B de fiets nog binnen drie jaren na de dag dat A de fiets van hem heeft gestolen, als zijn eigendom kan opeisen van C. Eist B de fiets niet binnen die drie jaren als zijn eigendom op van C, dan is C eigenaar van de fiets geworden op grond van art. 3:86 BW.
José en André ruilen hun computers met elkaar. Later blijkt dat André met betrekking tot de computer die hij op grond van de ruilovereenkomst aan José heeft overgedragen, niet beschikkingsbevoegd was.
Is José eigenaar geworden van de computer ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van André?
A. Nee, want een ruil is geen levering om baat, dus artikel 3:86 BW is niet van toepassing.
B. Nee, want alleen bij koop kan een beroep worden gedaan op artikel 3:86 BW.
C. Ja, want bij ruil is artikel 3:86 BW van toepassing, mits de verkrijger te goeder trouw is en de levering rechtsgeldig was.
D. Ja, maar alleen als André alsnog toestemming krijgt van de werkelijke eigenaar.
C. Ja, want bij ruil is artikel 3:86 BW van toepassing, mits de verkrijger te goeder trouw is en de levering rechtsgeldig was.
==> José, die te goeder trouw is (dit vereiste zal
hierna worden behandeld), kan wel een beroep doen op artikel 3:86 BW.
A huurt een fiets van B. Vervolgens verkoopt en levert A de fiets via feitelijke overgave aan C, die niet weet dat A slechts huurder is en geen eigenaar. Is hier sprake van een geldige eigendomsoverdracht van de fiets van A naar C?
A. Ja, want op grond van artikel 3:84 BW is feitelijke levering voldoende voor eigendomsoverdracht, ongeacht of A eigenaar is.
B. Nee, want artikel 3:86 BW beschermt slechts kopers van registergoederen, niet van roerende zaken zoals een fiets.
C. Ja, als C te goeder trouw is en de fiets om baat heeft verkregen, kan hij op grond van artikel 3:86 BW toch eigenaar worden, ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van A.
D. Nee, want artikel 3:84 BW vereist naast levering ook beschikkingsbevoegdheid, en die ontbreekt hier; artikel 3:86 BW biedt in dit geval geen bescherming.
C. Ja, als C te goeder trouw is en de fiets om baat heeft verkregen, kan hij op grond van artikel 3:86 BW toch eigenaar worden, ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van A.
==>
Art. 3:84 BW:
* Geldige titel? Ja
* Geldige levering? Ja
* Is A beschikkingsbevoegd? Nee
Conclusie: C is geen eigenaar geworden van de fiets op grond van art. 3:84 BW.
Is C wellicht wel eigenaar geworden op grond van art. 3:86 BW?
* Roerende zaak-niet-registergoed? Ja
* Levering overeenkomstig de artt. 3:90, 91 of 93 BW? Ja
* Is de overdracht anders dan om niet geschied? Ja
* Is verkrijger C te goeder trouw? Ja
Conclusie: C is eigenaar geworden van de fiets op grond van art. 3:86 lid 1 BW.
Quint heeft een gouden trompet. Deze wordt gestolen door Robers en op een veiling verkocht en geleverd (d.m.v. feitelijke overgave) aan Severeyns. Kan Quint zijn trompet revindiceren van Severeyns?
1. Ja, gedurende drie jaren na de diefstal kan Quint zijn trompet revindiceren, zelfs indien Severeyns te goeder trouw is.
2. Ja, gedurende drie jaren na de diefstal kan Quint revindiceren, tenzij Severeyns te goeder trouw is.
3. Ja, gedurende twintig jaren na de diefstal kan Quint revindiceren, ongeacht de goede trouw van Severeyns.
4. Nee, Quint kan niet revindiceren.
- Ja, gedurende drie jaren na de diefstal kan Quint zijn trompet revindiceren, zelfs indien Severeyns te goeder trouw is.
==>
De trompet is door Severeyns verkregen van een beschikkingsonbevoegde. Hoofdregel is dat, doordat niet aan een van de vereisten van een geldige overdracht is voldaan, Severeyns geen eigenaar kan worden. Hier is echter van belang de uitzondering van artikel 3:86. Als Severeyns te goeder trouw is en anders dan om niet verkreeg, kan hij een beroep doen op artikel 3:86, eerste lid en wordt hij alsnog rechthebbende. Hier is echter ook van toepassing de uitzondering geformuleerd in het derde lid van hetzelfde artikel. Heeft de oorspronkelijke eigenaar de zaak door diefstal verloren, dan kan hij gedurende drie jaren, te rekenen vanaf de dag van de diefstal, de zaak revindiceren, tenzij zich een van de uitzonderingen genoemd onder a of b van het derde lid voordoet. Als men die uitzonderingen goed leest, dan kan men constateren dat deze hier niet van toepassing zijn omdat het hier een veilingkoop betreft. Er kan dus door Quint gedurende drie jaren worden gerevindiceerd.
A, eigenaar van een fietsenwinkel, steelt de fiets van B en verkoopt en levert deze via feitelijke overgave aan C, in de normale uitoefening van zijn winkelbedrijf. C weet niet dat A de fiets heeft gestolen. Is er sprake van een geldige eigendomsoverdracht van de fiets van A naar C?
A. Ja, want C heeft de fiets in de normale uitoefening van het bedrijf van A gekocht in een winkelruimte, en wordt daardoor beschermd door artikel 3:86 lid 3 BW.
B. Nee, want A is door de diefstal beschikkingsonbevoegd en eigendomsoverdracht is daardoor altijd ongeldig, ongeacht waar en hoe de koop plaatsvindt.
C. Nee, C wordt slechts beschermd indien hij de fiets op een veiling had gekocht.
D. Ja, maar alleen als B de fiets niet binnen drie jaar revindiceert; tot die tijd is C geen eigenaar.
A. Ja, want C heeft de fiets in de normale uitoefening van het bedrijf van A gekocht in een winkelruimte, en wordt daardoor beschermd door artikel 3:86 lid 3 BW.
==>
Art. 3:84 BW:
* Geldige titel? Ja
* Geldige levering? Ja
* Is A beschikkingsbevoegd? Nee
Conclusie: C is geen eigenaar geworden van de fiets op grond van art. 3:84 BW.
Is C wellicht wel eigenaar geworden op grond van art. 3:86 BW?
* Roerende zaak-niet-registergoed? Ja
* Levering overeenkomstig de artt. 3:90, 91 of 93 BW? Ja
* Is de overdracht anders dan om niet geschied? Ja
* Is verkrijger C te goeder trouw? Ja
Aan alle vereisten van art. 3:86 lid 1 BW is voldaan, echter lid 3 bepaalt dat de eigenaar van een roerende zaak die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze zaak gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom kan opeisen, tenzij de zaak door een natuurlijk persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken, anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde.
Conclusie: C heeft de fiets van A gekocht en hier is sprake van een koop die voldoet aan het bepaalde in art. 3:86 lid 3 BW, zodat B de fiets niet nog binnen drie jaren na de dag dat A de fiets van hem heeft gestolen, van C als zijn eigendom kan opeisen.
C is dus eigenaar geworden van de fiets op grond van art. 3:86 BW.
A steelt een fiets van B en verkoopt en levert deze vervolgens door middel van feitelijke overgave aan C. C weet op het moment van verkrijging dat A de fiets heeft gestolen van B. C beweert dat hij door de levering eigenaar van de fiets is geworden. Wat is juist?
A. Ja, want C heeft de fiets om baat verkregen via een geldige levering van een roerende zaak, en hoeft de herkomst niet te controleren.
B. Nee, want A was niet beschikkingsbevoegd en C kan zich niet beroepen op de bescherming van artikel 3:86 BW, aangezien hij niet te goeder trouw is.
C. Nee, want ook al is de levering geldig, het enkele feit dat C wist van de diefstal maakt de eigendomsoverdracht ongeldig.
D. Ja, want bij roerende zaken geldt dat feitelijke overdracht doorgaans voldoende is voor eigendomsoverdracht
B. Nee, want A was niet beschikkingsbevoegd en C kan zich niet beroepen op de bescherming van artikel 3:86 BW, aangezien hij niet te goeder trouw is.
==>
Voor een geldige overdracht op grond van artikel 3:84 BW zijn drie vereisten nodig: geldige titel, geldige levering, én beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder.
Omdat A de fiets gestolen heeft, is hij niet beschikkingsbevoegd → de overdracht faalt.
Artikel 3:86 lid 1 BW bevat een uitzondering voor een verkrijger te goeder trouw van roerende zaken: die verkrijger kan ondanks de onbevoegdheid van de vervreemder toch eigenaar worden.
Maar C is niet te goeder trouw → hij kan zich niet op art. 3:86 BW beroepen.
Conclusie: C is geen eigenaar geworden.
Karel heeft een televisie gestolen van Pieter, die de eigenaar is. Vervolgens verkoopt en levert Karel de televisie aan Janus via constitutum possessorium (c.p.). Wordt Janus eigenaar van de televisie?
A. Ja, want Janus is te goeder trouw en heeft de televisie om baat verkregen.
B. Ja, want de levering door Karel aan Janus was geldig volgens het verbintenissenrecht.
C. Nee, want Janus wist dat Karel de televisie had gestolen van de eigenaar.
D. Nee, want bij c.p.-levering werkt de overdracht niet tegen de oorspronkelijke eigenaar, Pieter.
D. Nee, want bij c.p.-levering werkt de overdracht niet tegen de oorspronkelijke eigenaar, Pieter.
==> Janus krijgt dus geleverd van een beschikkingsonbevoegde. Janus kan nu ter bescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid van Karel geen beroep doen op artikel 3:86, omdat er c.p. geleverd is en deze levering niet werkt tegen een oudere rechthebbende, in casu Pieter (zie artikel 3:90).
Welke stelling is juist?
1. Als de eigenaar van een roerende zaak niet-registergoed deze zaak heeft verloren door diefstal, dan kan hij deze zaak gedurende drie jaren vanaf de dag van de diefstal opeisen als zijn eigendom van degene die een beroep kan doen op art. 3:86 lid 1 BW.
2. Laat de eigenaar van een roerende zaak niet-registergoed die deze zaak heeft verloren door diefstal de termijn van 3 jaar onbenut, dan wordt de derde-verkrijger (die aan de vereisten van het eerste lid voldoet) alsnog eigenaar na het verstrijken van de vervaltermijn.
3. Onder de werking van art. 3:86 lid 3 sub a BW vallen o.a. winkels, markten, kiosken en veilingen.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Als de eigenaar van een roerende zaak niet-registergoed deze zaak heeft verloren door diefstal, dan kan hij deze zaak gedurende drie jaren vanaf de dag van de diefstal opeisen als zijn eigendom van degene die een beroep kan doen op art. 3:86 lid 1 BW.
==> Mbt 2: de derde-verkrijger is eigenaar en wel met terugwerkende kracht tot het tijdstip van zijn verkrijging.
==> Mbt 3: markten en veilingen vallen niet onder dit artikel.
A verkoopt en levert zijn huis (een registergoed) aan B. B schenkt het huis vervolgens aan C. Later wordt de koopovereenkomst tussen A en B vernietigd wegens misbruik van omstandigheden aan de zijde van B. C is te goeder trouw en weet niets van de voorgeschiedenis. Over de eigendomssituatie doen zich de volgende stellingen voor:
I. C is geen eigenaar geworden, omdat door de vernietiging de titel van de overdracht aan B met terugwerkende kracht is komen te vervallen, zodat B geen beschikkingsbevoegdheid had.
II. C is geen eigenaar geworden, omdat hij het huis om niet heeft verkregen en artikel 3:86 BW dus niet van toepassing is.
III. C is wél eigenaar geworden op grond van artikel 3:88 BW, omdat hij het huis als registergoed te goeder trouw heeft verkregen van een beschikkingsonbevoegde, en diens onbevoegdheid voortvloeide uit een gebrek in de titel.
IV. C zou alleen eigenaar kunnen worden als de beschikkingsonbevoegdheid van B het gevolg was van diens eigen onbekwaamheid, en niet van de vernietiging van de titel.
Welke van deze uitspraken is/zijn juist?
A. Alleen I en II zijn juist.
B. Alleen III is juist.
C. Alleen I en IV zijn juist.
D. Alleen II en IV zijn juist.
B. Alleen III is juist.
==>
Antwoord B is juist, omdat C voldoet aan alle voorwaarden van artikel 3:88 BW:
* Het gaat om een registergoed (een huis).
* C heeft het huis verkregen van een beschikkingsonbevoegde (B), doordat de overdracht aan B is vernietigd wegens misbruik van omstandigheden → een gebrek in de titel, géén gevolg van beschikkingsonbevoegdheid van A.
* C is te goeder trouw.
Daarom wordt C, ondanks de vernietigde titel tussen A en B, tóch eigenaar via artikel 3:88 BW.
==>
IV. Onjuist. Artikel 3:88 BW biedt bescherming tegen een gebrek in de titel bij een eerdere overdracht – precies wat hier het geval is (vernietiging wegens misbruik van omstandigheden).
Welke van de hiernavolgende stellingen ten aanzien van artikel 3:88 BW is onjuist?
1. Voor de bescherming van artikel 3:88 is vereist dat men het registergoed anders dan om niet heeft verkregen.
2. Voor de bescherming van artikel 3:88 is vereist dat men het goed heeft verkregen op grond van een geldige titel.
3. Voor de bescherming van artikel 3:88 is vereist dat de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder moet voortvloeien uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, welke ongeldigheid niet het gevolg mag zijn van de beschikkingsonbevoegdheid van de vorige vervreemder.
4. Voor de bescherming van artikel 3:88 is niet vereist dat de verkrijger de gegevens moet kunnen verschaffen, nodig om de voorman op te sporen.
- Voor de bescherming van artikel 3:88 is vereist dat men het registergoed anders dan om niet heeft verkregen.
===> De eerste stelling is onjuist. Anders dan bij artikel 3:86 is hier niet vereist dat de verkrijger van de in artikel 3:88 genoemde goederen anders dan om niet verkreeg. De overige stellingen zijn alle juist.
Klaasen heeft een vordering van € 10.000 op Merks uit hoofde van een huurovereenkomst. Hij verkoopt deze vordering aan Stals. Er wordt een akte van cessie opgemaakt en mededeling gedaan aan Merks. Kort daarna vernietigt Klaasen de koopovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW). Niettemin verkoopt Stals de vordering vervolgens aan Richter, met akte én mededeling aan Merks. Richter is te goeder trouw. Wie is rechthebbende op de vordering op Merks?
A. Klaasen, want hij heeft de oorspronkelijke titel herroepen door vernietiging van de overeenkomst.
B. Stals, want hij was op het moment van levering aan Richter nog houder van de vordering.
C. Richter, want hij heeft de vordering in goede trouw verkregen van Stals, ondanks diens beschikkingsonbevoegdheid.
D. Niemand, want de vernietiging tast de gehele overdracht onherroepelijk aan.
C. Richter, want hij heeft de vordering in goede trouw verkregen van Stals, ondanks diens beschikkingsonbevoegdheid.
==>
Ondanks het feit dat Stals met betrekking tot de aan Richter geleverde vordering op Merks beschikkingsonbevoegd is, is Richter met een beroep op artikel 3:88 BW toch rechthebbende geworden van de vordering op Merks. De ongeldigheid in de vroegere overdracht tussen Klaasen en Stals is een gevolg van een gebrek in de titel. Artikel 3:88 BW beschermt de verkrijger te goeder trouw tegen de gevolgen van zo’n gebrekkige overdracht, mits er aan de vereisten van geldige levering is voldaan — wat hier het geval is door de akte van cessie en de mededeling aan de debitor cessus.
Gerard heeft zijn elektrische zaag in bruikleen gegeven aan Sjarl. Deze verkoopt en levert de zaag aan Bert, die te goeder trouw is.
Kan Gerard de elektrische zaag van Bert terugvorderen?
A. Nee, want er is sprake van diefstal, en dan werkt artikel 3:86 BW niet.
B. Nee, want Gerard heeft het bezit vrijwillig overgedragen aan Sjarl, waardoor Bert beschermd wordt door artikel 3:86 BW.
C. Ja, want Sjarl was niet beschikkingsbevoegd en Gerard is de eigenaar.
D. Ja, tenzij Gerard kan aantonen dat Bert onzorgvuldig heeft gehandeld.
B. Nee, want Gerard heeft het bezit vrijwillig overgedragen aan Sjarl, waardoor Bert beschermd wordt door artikel 3:86 BW.
==> In dit geval heeft Gerard zelf mogelijk gemaakt dat er onbevoegdelijk over de zaag werd beschikt; er is dus sprake van ‘toe- doen’ bij Gerard. Bert verkrijgt op grond van artikel 3:86 BW de zaag en Gerard kan deze niet revindiceren van Bert. Artikel 3:86 BW beschermt namelijk de verkrijger te goeder trouw die een roerende zaak om baat verkrijgt, ook van een beschikkingsonbevoegde, tenzij er sprake is van verlies (zoals diefstal). Omdat Gerard de zaag zelf in bruikleen heeft gegeven, is er geen sprake van verlies, maar van een situatie die Gerard zelf in het leven heeft geroepen.
Harmsen verkoopt zijn huis aan Boersma. De koopovereenkomst Harmsen-Boersma is nietig. De tot levering bestemde akte in deze wordt ingeschreven in de openbare registers, hetgeen niet wegneemt dat Boersma geen eigenaar is geworden van het huis, daar niet is voldaan aan het vereiste van een geldige titel (nietige koopovereenkomst). Twee jaren nadat Boersma het huis heeft gekocht, verkoopt en levert hij het huis weer aan Wapstra. Deze Wapstra is te goeder trouw. Wie is eigenaar van het huis?
A. Wapstra, want hij is te goeder trouw en artikel 3:88 BW beschermt hem ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van Boersma.
B. Harmsen, want hij was de laatste bevoegde eigenaar en de overdracht aan Boersma was nietig.
C. Boersma, want de inschrijving in de openbare registers maakt hem eigenaar, ondanks de nietige titel.
D. Niemand, want de oorspronkelijke titel was nietig en kan geen eigendomsoverdracht dragen.
A. Wapstra, want hij is te goeder trouw en artikel 3:88 BW beschermt hem ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van Boersma.
==>
Wapstra is met een beroep op artikel 3:88 BW eigenaar geworden van het huis, ondanks het feit dat vervreemder Boersma beschikkingsonbevoegd is. Deze onbevoegdheid vloeit immers voort uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht (namelijk de overdracht tussen Harmsen en Boersma), die het gevolg is van een gebrek in de titel (en dus niet een gevolg is van de beschikkingsonbevoegdheid van de toenmalige vervreemder, Harmsen).
Op 1 oktober 2021 verkoopt en levert Elke door middel van feitelijke overgave een e-reader aan Mariska. Elke heeft deze e-reader op 1 augustus 2021, bij de aanvang van haar studie cultuurwetenschappen - voor de duur van haar studie - in bruikleen gekregen van haar vader, Theo de Groot. Mariska weet niet en kan ook niet weten, dat Elke de e-reader slechts in bruikleen heeft.
Welke van de volgende beweringen ten aanzien van deze casus is juist?
1. Theo kan de e-reader niet van Mariska revindiceren.
2. Theo kan de e-reader gedurende 3 jaar van Mariska revindiceren, te rekenen vanaf 1oktober 2021.
3. Theo kan de e-reader gedurende 3 jaar van Mariska revindiceren, te rekenen vanaf 1 augustus 2021.
4. Theo kan de e-reader gedurende 20 jaar van Mariska revindiceren, te rekenen vanaf 1 maart 2021.
- Theo kan de e-reader niet van Mariska revindiceren.
==> Mariska verkrijgt van een beschikkingsonbevoegde. Hoofdregel is dat men dan geen eigendom kan verkrijgen, omdat aan een van de vereisten voor een geldige eigendomsoverdracht niet is voldaan. (er is wel sprake van een geldige titel en leveringshandeling) Nu is van toepassing de uitzondering van artikel 3:86. ( Mariska is te goeder trouw en verkreeg anders dan om niet.) Zij wordt dus op grond van artikel 3:86, eerste lid eigenaar van de E-reader. Theo de Groot kan deze dus niet revindiceren.
A steelt de fiets van B en verkoopt en levert deze door middel van feitelijke overgave aan C, die niet weet dat A de fiets heeft gestolen van B. De koopovereenkomst tussen A en C wordt vervolgens vernietigd. Is er sprake van een geldige eigendomsoverdracht van de fiets van A naar C?
A. Ja, want ondanks de vernietiging blijft de feitelijke levering geldig en voldoet C aan de vereisten van artikel 3:86 lid 1 BW.
B. Ja, want de vernietiging van de overeenkomst tast het eigendomsrecht van C niet aan zolang hij te goeder trouw is.
C. Nee, want de fiets is gestolen, waardoor C alleen eigenaar had kunnen worden als hij hem in een winkel had gekocht.
D. Nee, want er is geen geldige titel (door de vernietiging) én A was beschikkingsonbevoegd; artikel 3:86 BW biedt in dit geval geen bescherming.
D. Nee, want er is geen geldige titel (door de vernietiging) én A was beschikkingsonbevoegd; artikel 3:86 BW biedt in dit geval geen bescherming.
==>
Art. 3:84 BW:
* Geldige titel? Nee
* Geldige levering? Ja
* Is A beschikkingsbevoegd? Nee
Conclusie: C is geen eigenaar geworden van de fiets op grond van art. 3:84 BW.
Is C wellicht wel eigenaar geworden op grond van art. 3:86 BW? Nee
Welke stelling is onjuist?
1. Wil men met succes een beroep kunnen doen op een van de beschermingsbepalingen neergelegd in de artikelen 3:86 en 3:88, dan moet er in ieder geval sprake zijn van een geldige titel en een geldige leveringshandeling.
2. Artikel 3:86 BW heeft een materiële functie, en gaat over het geval van de legitimatieleer.
3. In het geval van levering van roerende zaken niet-registergoederen die zich niet in de macht van de vervreemder bevinden, blijft het vereiste van beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder onverkort gehandhaafd.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
==> Mbt 2:
Materiële functie van art. 3:86 BW: de macht van de vervreemder-bezitter of vervreemder-houder die als rechthebbende tegenover en ten gunste van de verkrijger van de zaak legitimeert, alhoewel hij dit in werkelijkheid niet is.
Legitimatieleer: de bezitter/houder legitimeert het goed of de zaak alsof hij de rechthebbende is tegenover de verkrijger. Ook al is hij dit in werkelijkheid niet.
==> Mbt 3:
Artikel 3:95 BW (levering in andere gevallen) is niet vermeld in artikel 3:86 BW, waaruit we concluderen dat in het geval van levering van roerende zaken niet-registergoederen die zich niet in de macht van de vervreemder bevinden, het vereiste van beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder onverkort gehandhaafd blijft (behoudens artikel 3:88 BW)
Wilbert Wamelinck staat onder curatele wegens een geestelijke stoornis. Zijn echtgenote, Yvonne, is tot curator benoemd. Ondanks de curatele verkoopt hij zijn kostbare piano aan een muziekhandelaar, die deze nog dezelfde dag verkoopt en levert aan Carla Clarijn. De muziekhandelaar houdt de piano voorlopig onder zich. De koopovereenkomst tussen Wilbert en de muziekhandelaar wordt vervolgens door curator Yvonne vernietigd. Carla is te goeder trouw en weet niets van de curatele. Zowel Yvonne als Carla eisen afgifte van de piano. Wie is eigenaar?
A. Yvonne.
B. Carla Clarijn
C. De muziekhandelaar
D. Wilbert Wamelinck
D. Wilbert Wamelinck
==>
Achtereenvolgens is er sprake van verkoop en levering (d.m.v. feitelijke overgave) van de piano door Wilbert aan ´De Gevoelige Snaar´ (DGS) en verkoop en levering (d.m.v. een levering c.p.) door ´De Gevoelig Snaar´ aan Carla.
a Op grond van artikel 3:84 BW is voor een geldige overdracht vereist:
* een geldige titel
* beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder
* een geldige leveringshandeling.
In eerste instantie is zowel bij de overdracht van de piano door Wilbert aan DGS als bij de overdracht door DGS aan Carla, aan alle vereisten voor een geldige overdracht voldaan, zodat Carla eigenaar is geworden van de piano . (Een overeenkomst gesloten door een handelingsonbekwame is geldig zolang deze niet is vernietigd). Echter, de vernietiging (door de curator van Wilbert) van de koopovereenkomst tussen Wilbert en DGS heeft terugwerkende kracht (art. 3:53 BW). Dit betekent dat deze overeenkomst (achteraf bezien) geacht wordt nooit te hebben bestaan. Omdat deze overeenkomst de titel was van de overdracht van de piano door Wilbert aan DGS, is deze titel met terugwerkende kracht aan de overdracht komen te ontvallen, zodat de conclusie moet luiden dat er geen geldige overdracht tussen Wilbert en DGS heeft plaatsgevonden wegens gebrek aan een geldige titel (zie art. 3:84 BW en leereenheid 6). Dit houdt in dat DGS (wederom achteraf bezien) nooit eigenaar van de piano is geweest en dat Carla de piano dus heeft verkregen van een beschikkingsonbevoegde vervreemder. Op grond van artikel 3:84 BW is Carla dus géén eigenaar van de piano geworden.
Wordt Carla wellicht beschermd (tegen de beschikkingsonbevoegdheid van DGS) door artikel 3:86 BW? Het antwoord moet luiden: nee! Immers, om de bescherming van artikel 3:86 BW in te kunnen roepen moet onder meer voldaan zijn aan het vereiste dat er tussen DGS en Carla een geldige levering (overeenkomstig art. 3:90, 91 of 93) heeft plaatsgevonden. Carla heeft de piano echter door DGS (een bezitter) geleverd gekregen door middel van een levering c.p. Deze levering is weliswaar geldig, maar artikel 3:90, tweede lid, BW bepaalt dat een levering c.p door een bezitter niet kan worden ingeroepen tegen een derde die een ouder recht op de piano heeft (i.c. Wilbert). Carla kan dus jegens Wilbert geen beroep doen op een geldige levering, hetgeen tot gevolg heeft dat Carla niet de bescherming van artikel 3:86 BW in kan roepen, aangezien dit artikel alleen bescherming biedt tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder, maar niet tegen een ´gebrekkige´ leveringshandeling.
A steelt een fiets van B en schenkt deze vervolgens aan C, die niet weet dat de fiets gestolen is. C krijgt de fiets geleverd door feitelijke overgave. C vraagt zich af of hij daarmee eigenaar is geworden.
Vraag: Kan C door deze schenking eigenaar zijn geworden van de fiets?
A. Ja, want C is te goeder trouw en heeft de fiets geleverd gekregen.
B. Nee, want A was niet beschikkingsbevoegd en C kan zich niet op artikel 3:86 BW beroepen omdat hij de fiets om niet heeft verkregen.
C. Ja, want artikel 3:84 BW vereist alleen een levering bij roerende zaken.
D. Nee, want C had eerst moeten onderzoeken of A daadwerkelijk eigenaar was.
B. Nee, want A was niet beschikkingsbevoegd en C kan zich niet op artikel 3:86 BW beroepen omdat hij de fiets om niet heeft verkregen.
==>
A is niet beschikkingsbevoegd → geen geldige overdracht ex art. 3:84 BW.
Hoewel C te goeder trouw is, kan hij géén beroep doen op art. 3:86 BW, omdat de overdracht om niet is (schenking).
Bescherming van art. 3:86 BW geldt alleen bij verkrijging anders dan om niet.
Is onderstaande rechtssubject beschikkingsbevoegd of beschikkingsonbevoegd met betrekking tot het betreffende goed?
De zakenman Jip van de Ouwehuijzen, die failliet is verklaard en o.a. eigenaar is van een BMW 545 Xdrive, bouwjaar 2021.
- beschikkingsbevoegd
- beschikkingsonbevoegd
- beschikkingsonbevoegd
==>
De zakenman Jip van de Ouwehuijzen is beschikkingsonbevoegd met betrekking tot de BMW. Weliswaar is hij eigenaar van deze auto, maar Van de Ouwehuijzen is failliet verklaard. Het faillissement heeft tot gevolg dat vanaf de dag dat het faillissement is uitgesproken, hij beschikkingsonbevoegd is met betrekking tot de hem toebehorende goederen (art. 23 Fw). Van de Ouwehuijzen blijft dus eigenaar van de BMW, maar is niet meer bevoegd deze over te dragen dan wel met beperkte rechten te bezwaren. Deze bevoegdheid komt tijdens het faillissement toe aan de curator.
Op 1 oktober 2021 verkoopt en levert Elke door middel van feitelijke overgave een e-reader aan Mariska. Elke heeft deze e-reader op 1 augustus 2021 gestolen van Theo de Groot.
Mariska weet niet en kan ook niet weten, dat Elke de e-reader heeft gestolen.
Welke van de volgende beweringen ten aanzien van deze casus is juist?
1. Theo kan de e-reader niet van Mariska revindiceren.
2. Theo kan de e-reader gedurende 3 jaar van Mariska revindiceren, te rekenen vanaf 1 oktober 2021.
3. Theo kan de e-reader gedurende 3 jaar van Mariska revindiceren, te rekenen vanaf 1 augustus 2021.
4. Theo kan de e-reader gedurende 20 jaar van Mariska revindiceren, te rekenen vanaf 1 augustus 2021.
- Theo kan de e-reader gedurende 3 jaar van Mariska revindiceren, te rekenen vanaf 1 augustus 2021.
==> Mariska verkrijgt van een beschikkingsonbevoegde. Hoofdregel is dat men dan geen eigendom kan verkrijgen, omdat aan een van de vereisten voor een geldige eigendomsoverdracht niet is voldaan. (Er is wel sprake van een geldige titel en leveringshandeling.) Nu is van toepassing de uitzondering van artikel 3:86. ( Mariska is te goeder trouw en verkreeg anders dan om niet.) Zij wordt dus op grond van artikel 3:86, eerste lid eigenaar van de E-reader.
Echter nu gegeven is dat Elke de E-reader heeft gestolen, is de uitzondering op de regel, die geformuleerd is in het derde lid, van toepassing. Is namelijk de oorspronkelijke eigenaar de zaak door diefstal kwijtgeraakt, dan kan hij deze nog gedurende drie jaren te rekenen vanaf de dag van de diefstal revindiceren. Theo kan de E-reader dus nog, gedurende 3 jaar van Mariska revindiceren, te rekenen vanaf 1 augustus 2021.
Frank, eigenaar van een meubelzaak, steelt een luxe lederen fauteuil van Evert en stelt deze ten toon in zijn winkel. Kort daarna verkoopt en levert hij de fauteuil via feitelijke overgave aan Gerti, die deze in de winkel koopt en te goeder trouw is. Een half jaar later ontdekt Evert dat zijn gestolen fauteuil bij Gerti staat. Wie is eigenaar van de fauteuil en waarom?
A. Evert, want de fauteuil is gestolen en Frank was niet beschikkingsbevoegd, zodat de overdracht ongeldig is.
B. Evert, want de driejaarstermijn voor revindicatie is nog niet verstreken, en dat gaat boven bescherming van derden.
C. Gerti, want zij is te goeder trouw en heeft het goed gekocht in een winkel waar bedrijfsmatig met dergelijke zaken wordt gehandeld.
D. Gerti, maar alleen als zij kan aantonen dat Frank daadwerkelijk eigenaar was van de fauteuil op het moment van verkoop.
E. Geen antwoord is juist
C. Gerti, want zij is te goeder trouw en heeft het goed gekocht in een winkel waar bedrijfsmatig met dergelijke zaken wordt gehandeld.
==>
Op grond van artikel 3:84 BW is voor een geldige overdracht vereist: een geldige titel, een geldige leveringshandeling en beschikkingsbevoegdheid. Frank was beschikkingsonbevoegd, omdat hij de fauteuil had gestolen van Evert. In beginsel zou een overdracht dan ongeldig zijn. Echter, artikel 3:86 lid 1 BW biedt bescherming aan een verkrijger te goeder trouw, mits het goed om baat is verkregen, via geldige levering, en het een roerende niet-registerzaak betreft. Gerti voldoet aan al deze eisen.
Normaal gesproken zou de uitzondering in artikel 3:86 lid 3 BW dan gelden, waardoor Evert het goed nog drie jaar kan revindiceren. Maar binnen lid 3 geldt sub a: als de verkrijger het goed te goeder trouw heeft gekocht in een winkel waar bedrijfsmatig met dergelijke zaken wordt gehandeld, vervalt het revindicatierecht van de oorspronkelijke eigenaar.
Omdat Frank een meubelzaak drijft en Gerti de fauteuil daar in de winkel heeft gekocht, is Gerti ondanks de eerdere diefstal toch eigenaar geworden. Evert kan de fauteuil dus niet meer revindiceren.