les 11. Pathologie Flashcards

(86 cards)

1
Q

plaatjesaggregatieremmers=

A

remmen werking vd primaire hemostase

  • acetylsalicylzuur (aspirine)
  • NSAID’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat wordt er bedoeld met het irreversibel effect v plaatjesaggregatieremmers?

A

de plaatjesaggregatieremmers werken zolang de bloedplaatjes blijven leven (=ong 10 dagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarom hoeft er tegenwoordig niet altijd meer gestopt te worden met medicatie die inwerkt op de bloedstolling?

A

omdat het op trombose door te stoppen met medicatie groter is dan het risico op nabloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 3 vormen van GM zijn er die inwerken op de bloedstolling?

A
  1. plaatjesaggregatieremmers
  2. antistollingsmiddelen
  3. stollingsoplossende GM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functie antistollingsmiddelen =

A

vertragen vorming v fibrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2 voorbeelden van antistollingsmiddelen =

A
  1. coumarinederivaten (vit. K antagonist)

2. heparine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

INR=

A

= International Normalised Ratio
(bepaald of er bloederige ingrepen gedaan mogen worden)
(normaal = ong 1,0)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe hoog mag de INR-waarde max. zijn om een bloederige thk ingreep te ondergaan?

A

INR max. 3,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

NOAc=

A

nieuwe anti-coagulantia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

functie stollingsoplossende GM / trombolytica =

A

oplossen v een gevormde trombus versnellen
(bv plasminogeenactivatoren; veroorzaakt heftige bloedingen, enkel in ZH)
(bv Tpa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rendu-Oslo-Weber=

A

= aangeboren afwijkingen waarbij de gladde spiercellen in de vaatwand ontbreken
-> verwijding vd bloedvaten op verschillende plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ehlers-Danlos =

A

= aangeboren bindweefselstoornis door afwijking in aanmaak v collageen

  • > verhoogde bloedingsneiging en trage wondgenezing
  • > ernstige parod. bij sommige vormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

T-pa =

A

tissue plasminogeen activator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tele-angiectasieën =

A

rode puntjes door verwijde bloedvaatjes (bv in mond)

-> bv bij Rendu-Oslo-Weber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het verband tussen diabetes en orale aandoeningen

A
  • bij ontregelde diabetes meer kans op orale infecties

- orale infecties kunnen glucosemetabolisme verstoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

algemene oorzaak diabetes =

A

gebrek aan insulinehormoon (absoluut of relatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke cellen produceert de pancreas? (2)

A

a-cellen (alpha)

β-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

functie a-cellen in pancreas =

A

= glucagon produceren

-> heeft tegenovergestelde werking aan insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

functie + werking β-cellen in pancreas =

A

= produceren insuline

  • > remt afgifte v glucose in lever
  • > stimuleert omzetting van glucose naar glycogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de 3 meest voorkomende soorten diabetes?

A
  • Type 1
  • Type 2
  • zwangerschapsdiabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

diabetes type 1 =

A

-> absolute insulinedeficiëntie
= lichaam kan geen insuline meer produceren door destructie van β-cellen
(= auto-immuunziekte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

beïnvloedende factoren type 1 (4)

A
  1. erfelijkheid
  2. zonlicht (+)
  3. borstvoeding (+)
  4. virale kinderziektes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

diabetes type 2 =

A

= tekort aan insuline

+ insulineresistentie (verminderde werking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

beïnvloedende factoren diabetes type 2 (4)

A
  1. erfelijkheid
  2. etniciteit
  3. veroudering
  4. overgewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
zwangerschapsdiabetes, leg uit:
1. tijdens ZWS, insulinebehoefte van moeder verhoogd 2. wanneer niet meer aan deze behoefte voldaan kan worden spreken we van ZWSdiabetes (vnl in 2e helft vd ZWS) (verdwijnt na bevalling)
26
klinische verschijnselen diabetes (5)
1. polyurie 2. polydipsie 3. evt afvallen (verlies glucose via urine) 4. VISUSstoornissen 5. verhoogde kans op infecties (candida)
27
polyurie =
meer plassen dan normaal
28
polydipsie =
meer drinken/dorst dan normaal
29
visusstoornissen =
stoornissen aan het zicht
30
type 1 vs. Type 2 = (2)
- bij type 2 is er sprake v een tekort aan insuline, type 1 absolute insulinedeficiëntie - type 2 ontwikkeld trager dan type 1
31
ketoacidose =
= ontstaan v ketonlichamen door minder insuline in bloed (ernstig->coma) - > pH bloed verlaagd - > aceton-achtige ademgeur
32
4 oorzaken ketoacidose =
1. insulinetekort 2. vasten 3. langdurig alcoholgebruik 4. intensief sporten
33
hypoglycemie =
= complicatie v behandeling tegen diabetes | = te lage bloedsuikerspiegel
34
symptomen hypoglycemie = (3)
1. stimulatie adrenerge systeem (zweten, onrust etc) 2. energievoorziening hersenen te laag ; verwarde spraak, dubbel zien, verwardheid etc 3. verder daling: slaperigheid, epileptisch insult, coma
35
behandeling hypoglycemie =
suikers of glucagon toedienen
36
doel v insuline =
fysiologische activiteit v natuurlijke insuline nabootsen
37
behandeling diabetes =
+ dieet + insuline - type 1: + lichamelijke activiteit - type 2: + bloedglucoseverlagende GM
38
microangiopathie =
= verandering vd kleinste bloedvaten | -> slechtere wondgenezig (diabetes-voet/mond)
39
retinopathie =
netvliesaandoening
40
nefropathie =
nieraandoening
41
neuropathie =
pijn/tintelingen in sommige lichaamsdelen
42
orale complicaties v diabetes (5)
1. xerostomie (polyurie, GM) 2. caries (bij ongecontroleerde diabetes) 3. neuropathie (verminderde spierspanning tong) 4. parodontitis 5. orale candida infecties (verhoogd glucosegehalte)
43
gevolgen diabetes voor thk behandeling = ()
1. liefst afspraak 's ochtends (ivm hypoglycemie) 2. adrenaline (werkt tegengesteld aan insuline) (hyper) 3. verhoogd risico op infecties & vertraagde wondgenezing 4. vorming v tst en tandplaque (samenstelling speeksel) 5. gebitsprothese snachts uitlaten om kans op candida te verminderen
44
atherosclerose / macro-angiopathie =
plaque afzetting i/d bloedvaten
45
nadeel prothese spoelen met natriumhypochloriet =
prothese kan wat bleker verkleuren door natiumhypochoriet | + biocompabiliteit wordt betwijfeld
46
adenohypofyse vs neurohypofyse =
``` adenohypofyse = hypofyse-voorkwab neurohypofyse = hypofyse-achterkwab ```
47
adenohypofyse produceert = (5)
1. GH (groei hormoon) 2. TSH (theroïd-stimulerend-h.) 3. ACTH (adreno-corticoop-h.) 4. LH (luteïniserend h.) 5. FSH (follikel-stimulerend-h.)
48
GH=
groeihormoon
49
TSH =
theroïdstimulerend hormoon
50
ACTH =
adrenocorticoop hormoon
51
LH=
luteïniserend hormoon
52
FSH =
follikelstimulerend hormoon
53
kenmerken tumoren vd hypofyse (2) =
1. vrijwel altijd goedaardige adenomen 2. sympt: verhoogde/verlaagde hormoonproductie (+ lokale drukeffecten)
54
adenomen =
tumoren vd kliercellen | micro-adenoom = < 1cm, macro-a. = >1cm
55
2 mogelijke aandoendingen door hyperfunctie vd hypofyse =
1. acromegalie | 2. overmatige ACTH-productie (verhoogd pigmentatie)
56
acromegalie =
bepaalde lichaamsstructuren blijven overmatig groeien (door hyperfunctie vd hypofyse)
57
oorzaak groeihormoondeficiëntie =
= door hypofunctie vd hypofyse - > kids : onderontwikkelde mandibula/ elementen - > volw: 'central obesitas'
58
oorzaak diabetes insipidus =
= door afwijking aan de hypofyse | = nieren zijn niet in staat om op hypofyse te reageren
59
nycturie =
nachtelijk plassen
60
ziekte v Graves =
= auto-immuunziekte vd schildklier | -> diffuus gezwollen schildkier/ogen
61
hyperthyreoidie =
teveel aan schildklierhormoon i/d bloedbaan
62
granuloom =
= ontstekingsreactie | = opeenhopig v macrofagen
63
gevolgen hypertheroidie voor thk beh. = (3)
1. vroegtijdig wisselen melkgebit/def.gebit 2. sneller caries en parodontitis 3. tremor vd tong (trillingen)
64
hypotheroidie =
te weinig schildklierhormoon
65
oorzaken hypotheroidie (5)
1. auto-immuunziekte (ziekte v hashimoto) 2. operatie 3. gm 4. aanlegstoornis vd schildklier/ genmutatie 5. defect in hypofyse
66
symptomen hypotheroidie (4+)
1. dik, pafferig gelaat 2. mentale retardatie 3. koude-intolerantie 4. langzame spraak
67
gevolgen v hypotheroidie voor thk beh. (6) =
1. vertraagde doorbraak elementen 2. onderontwikk. maxilla & overontw. mandibula 3. pat niet behandelen tot onder controle is 4. glazuurhypoplasieën 5. vergrote lippen/tong 6. mondademhaling (rampant caries)
68
myxoedeem coma =
levensbedreigend gevolg v hyper-/hypotheroidie | stressvolle behandeling kan doen uitlokken
69
struma =
= vergroting vd schildklier | -> pat in meer verticale positie plaatsen
70
hyperparatheroidie =
= hypersecretie van PTH = afwijking v bijschildklieren -> primair (adenoom, hyperplasie) of secundair (nieren) -> botafwijkingen door verhoogd Ca2
71
lethargie =
dufheid, nonchalant
72
orthostatische hypotensie =
lage bloeddruk bij mensen die acuut opstaan
73
hypoparatheroidie =
= tekort aan PTH -> hypocalciëmie (operatie, aangeboren, magnesiumdeficientie etc)
74
gevolgen hypoparatheroidie voor thk beh =
1, paresthesieën rond mond 2. verhoogd risico op candida 3. gebitsafwijkingen 4. pat niet behandelen tenzij aandoening onder controle
75
syndroom v Cushing=
= afwijking aan de bijnier - > verhoogd gehalte cortisol (bijnierschorshormoon) in bloed - > vlindervormige rush op opgeblazen gelaat
76
gevolgen syndroom v Cushing voor thk beh = 3
1. gingivahyperplasie 2. zelden osteoporose 3. verminderde wondgenezing
77
ziekte v Addison =
= vorm v bijnierschorsinsufficiëntie - > addison-crisis= levensbedreigend situatie waarbij niet meer wordt voldaan aan cortisolbehoefte - > hyperpgimentatie mucosa
78
cortisol =
bijnierschorshormoon
79
proteïnurie =
eiwitlekkage dmv urinesecretie
80
nefrotisch syndroom =
= ernstige proteïnurie - > verhoogde tromboseneiging - > verlaagde afweer tegen infecties (oraal o.a.)
81
chronische nierinsufficiëntie =
nierfunctie (glomerulusfiltratie) gaat achteruit
82
gevolgen nierinsufficiëntie voor thk beh. (4+) =
1. anemie -> bleke mucosa 2. petechieën, ecchymosen, spontane bloedingen 3. neuropathie 4. metaalsmaak /ammoniakgeur 5. glazuurhypoplasie, bruine verkleuring 6. max dosis LA halveren
83
typisch verschijnsel voor nierinsufficiëntie =
---> MEER plaque/tst, maar MINDER caries/gingivitis | -> verhoogde concentratie urinezuur + hoog pH speeksel
84
wanneer moet een patient dialyse?
Als dieet/GM niet voldoende zijn of als nierfunctie te erg is aangetast
85
welke vormen van dialyse zijn er (2)
 Hemodialyse (bloed filteren in ZH) |  Peritoneaaldialyse (vloeistof in buik neemt afvalstoffen op)
86
gevolgen van (nier)transplantatie voor thk beh ()
1. focusonderzoek 2. verhoogd risico op orale infecties door imuunsuppressiva 3. gingivahyperplasie 4. zelden: lipcarcinomen