les 4. Oncologie Flashcards

(75 cards)

1
Q

kanker ontstaat door :

A

genetische veranderingen in lichaamscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

chemopreventie=

A

= toediening v geneesmiddelen om ontwikkeling van kanker te remmen

  • > beperkt schade van kankerverwekkende stoffen
  • > gaan ontwikkeling v voorstadia tot kwaadaardige tumor tegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

risicofactoren kanker (10)

A

. roken

  1. voeding
  2. lichaamsbeweging
  3. alcohol
  4. zonlicht
  5. overgewicht
  6. ioniserende straling
  7. beroepsrisico
  8. geneesmiddelen
  9. milieu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

virale veroorzaker baarmoederhalskanker =

A

HPV, Humilaan papillomavirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

virale veroorzaker nasofaryngeale kanker:

A

EBV, Epstein-Barr Virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

virale veroorzaker maagkanker =

A

H. Pylori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verschillende fases celding =

A

S-fase
M-fase
G1-fase
G2-fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kanker=

A

= verstoring van evenwicht tussen celgroei & celdood

  • > ongecontroleerde celdeling door mutaties in genen
  • > ‘exponentiele groei’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gen=

A

deel vh DNA dat voor specifiek eiwit codeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat gebeurt er bij celdeling?

A
  • > 2 DNA strengen ontwinden
  • > basenparen gaan uit elkaar
  • > worden weer aangevuld met losse DNA-bouwstenen tot dubbele strengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

genen verantwoordelijk voor celdeling (4)

A
  1. proto-oncogenen
  2. tumor-suppressorgenen (TSG)
  3. zelfmoordgenen
  4. DNA-reparatiegenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

functie proto-oncogenen =

A

stimuleren celgroei & celdeling (gaspedaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

functie tumor-suppressorgenen =

A

remmen celgroei & celdeling (rempedaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

functie zelfmoordgenen =

A

reguleren apoptose (=geprogrammeerde celdood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

functie DNA-reparatiegenen=

A

herstellen fouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat gebeurt er bij mutaties (2)

A
  1. ongeremde celdeling

2. geen herstel van fouten & geen apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

carcinogenese =

A

proces van ontwikkelen van kwaadaardige tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoeveel procent vd mutaties wordt erfelijk overgedragen?

A

5-10% (resterende percentage is gevolg van omgevingsfactoren en levensstijl!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

andere woord mutatie =

A

frameshift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

neoplasie =

A

nieuwvorming v onafhankelijk groeiende tumor (dor mutatie in oncogenen/TSG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kenmerken goedaardige neoplasie (6)=

A
  1. groeit traag
  2. is ingekapseld
  3. respecteert anatomische begrenzingen
  4. normale & goed gedifferentieerde cellen
  5. meestal niet dodelijk
  6. zelden recidief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

kenmerken kwaadaarrdige neoplasie (6) =

A
  1. groeit sneller
  2. niet ingekapseld
  3. respecteert anatomische begrenzingen niet (infiltratie in weefsels en vaten)
  4. gestoorde celdifferentiatie (andere weefselstructuur)
  5. vaak nog algemene verschijnselen (anemie, zwakte, slechte eetlust, gewichtsverlies)
  6. onbehandeld –> altijd dodelijk!!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

carcinoma in situ =

A

= voorstadium v e carcinoom

  • > omliggende weefsels nog niet geinfiltreerd
  • > als carcinoma in situ volledig verwijderd wordt is er geen risico op metastasen op afstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

metastasen =

A

uitzaaiingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
benigne tumoren =
= goedaardige tumoren (?meeste eindigen op -oom?)
26
poliep =
=tumor die uitsteekt boven oppervlaktelaag | -> meestal benigne
27
maligne tumoren =
= kwaadaardige tumoren
28
uit wat voor weefsel ontstaan carcinomen?
uit epitheelweefsel
29
uit wat voor weefsel ontstaan sarcomen?
uit steun-en bindweefsel
30
vz kliercellen =
adeno-
31
vz vaten=
angio-
32
vz kraakbeencellen =
chondro-
33
vz bindweefselcellen =
fibro-
34
vz bloedvaten =
hemangio-
35
vz lymfevaten=
lymfangio-
36
vz vetcellen =
lipo-
37
vz spiercellen =
myo-
38
vz zenuwcellen =
neuro-
39
vz botcellen =
osteo-
40
belangrijkste subgroepen carcinomen (2)
1. plaveiselcelcarcinoom | 2. adenocarcinoom
41
oorsprong v hematologische maligniteiten=
ontstaan in bloedvormende organen & lymfeklieren
42
soorten hematologische maligniteiten (2)
1. multipel myeloom (plasmacellen in beenmerg) 2. maligne lymfoon + verschillende soorten leukemie
43
stadiëring + belang =
geeft uitgebreidheid van kanker aan. Belangrijk voor diagnose en behandeling
44
verspreiding vd kankercellen door (3) ;
1. ingroei in omliggende structuren 2. lymfogene metastasering naar regionale lymfkeliern 3. hematogene metastasering
45
TNM/G classificatie + functie?
--> duidt kankerstadium aan T= tumorgrootte N= node (mate v aantasting v regionale lymfekl.0 M= metastase via de bloedbaan (op afstand) G= graad van differentiatie
46
Tx =
primaire tumor niet te beoordelen
47
T0 =
primaire tumor niet aantoonbaar
48
Tis=
carcinoma in situ
49
T1-4 =
toenemende mate v diameter vd tumor EN/OF mate van doorgroei in de omgeving
50
Nx =
lymfeklierstatus niet te beoordelen
51
N0=
geen lymfekliermetastasen aanwezig
52
N1-3 =
toenemende diameter EN/OF aantal lymfekliermetastasen
53
Mx=
metastasen op afstand niet te beoordelen
54
M0=
geen metastasen op afstand aanwezig
55
M1=
metastasen op afstand aanwezig
56
Gx =
gradering kan niet worden vastgesteld
57
G1=
goed gedifferentieerd
58
G2 =
matig gedifferentieerd
59
G3 =
slecht gedifferentieerd
60
G4 =
ongedifferentieerd
61
diagnostische onderzoeken (4)
1. pathologisch oz 2. radiologische diagnostiek 3. nucleair geneeskundig oz 4. klinisch-chemisch oz
62
cytologisch oz=
microscopisch oz van alles losse cellen
63
cellen kan men op verschillende manieren verkrijgen (5)
1. cytologie v vocht 2. exfoliatieve cytologie (bv uitstrijkje) 3. dunnenaaldpunctie 4. beenmergpunctie 5. lichaamsexcreten
64
pathologische onderzoeken (3)
1. cytologisch oz 2. histologisch oz v biopten 3. histologisch oz v operatiepreparaten
65
meest voorkomende vormen radiologische diagnostiek (5)
1. röntgenopname 2. röntgenopname na inbrengen v contrast 3. CT-scan 4. MRI 5. Echgrafie
66
CT=
computorized tomography
67
MRI=
magnetic resonance imagine | magnetische eigenschappen v atoomkernen
68
cave MRI =
geen metalen voorwerpen ivm sterk magneetveld
69
nucleair geneeskundig oz=
m.b.v. radioactief gelabelde stoffen en y-cameras opnames maken om te kijken waar radioactief materiaal zich heeft opgehoopt
70
technetium =
radioactief issotoop (halfwaardetijd 6u)
71
PET scan=
positronemissietomografie (stofwisselingsprocessen)
72
klinisch-chemisch oz =
analyse van bloed, serum (en andere lichaamsvochten)
73
4 vormen van klinisch-chemisch oz
1. algemeen bloedoz 2. tumormarkers 3. enzymen 4. tumorgeassocieerde antigenen
74
een verhoogd gehalte LDH kan wijzen op (2)
1. lymfoom | 2. acute leukemie
75
verhoogd gehalte fosfatase is een aanwijzing voor:
bot- / levermetastasen