les 8. Farmacologie Flashcards

(76 cards)

1
Q

wat is een antimicrobieel gm?

A

elk gm dat een micro-organisme als aangrijpingspunt heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 subvormen van antiparasitaire gm =

A
  1. antihelmintica

2. antiprotozoaire gm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken bacteriën (3) =

A
  1. 1-celligen
  2. geen mitochondriën, kern, ER of golgi-app.
  3. wel DNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

commensalen =

A

bacteriën die in & op ons lichaam leven maar onschadelijk zijn, soms zelfs nuttig doordat ze ziekteverwekkende bacteriën wegconcurreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pathogenen =

A

ziekteverwekkende bacteriën

bv e.coli, c. difficile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

opportunistische pathogenen =

A

onder normale omstandigheden niet pathogeen, maar bij verminderde afweer wel
(ziekte, immuunsuppressivia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bacteriën indeling naar celwand =

A
  1. gram-negatieven

2. gram- positieven (meeste bacteriën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gram-negatieven vs gram-positieven =

A

gram-positieven -> dikkere laag peptidoglycanen (=dikkere celwand)
(+ paars, - roze)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

transpeptidase (3) =

A

= bacterieel enzyme
= aangrijpingspunt voor AB als penicilinen !
= produceert peptidoglycanen !

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zijn gram- of gram+ bacteriën resistenter tegen AB en waarom?

A
  • > gram-negatieven zijn resistenter

- > vanwege complexere celwand; gm kunnen moeilijker intracellulaire komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bacteriën, indeling naar zuurstofbehoefte (3) =

A
  1. äeroben (zuurstof nodig)
  2. anäeroben (zuurstofvrije omgeving nodig)
  3. facultatieve anäeroben (metabolisme afhankelijk van zuurstofrijke omgeving of niet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bacteriën, indeling naar vorm (4)

A
  1. bacillen
  2. coccen
  3. spirillen
  4. vibrio’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

β-lactam AB =

A

antibacteriële gm die aangrijpen op de celwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke antibacteriële gm grijpen aan op de celwand?

A

β-lactam AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat kun je zeggen over de moleculaire structuur van β-lactam?

A

bevatten een β-lactam ring (plaatje)

bv penicilines= amoxiciline, cefalosporines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een probleem/nadeel van antimicrobiele gm?

A

resistentie=
bacteriën kunnen gemakkelijk mutatie ondergaan & resistent worden tegen AB en daarna enkel resistente bacteriën produceren = resistente kolonies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

op welke 2 manieren kunnen bacteriën een mens ziek maken =

A
  1. bacteriën die ziekmakende toxines produceren

2. bacteriën die celwanden hebben die mensen ziek kunnen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

clavulaanzuur =

A

= AB/ gm

= blokkeert β-lactamase (daarom toegevoegd aan amoxiciline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe werken gm die aangrijpen op ribosomen?

A
  1. grijpt aan op ribosomen van bacterie
  2. voorkomt dat bacterie eiwitten aanmaakt
  3. voorkomt replicatie v bacterie
    (tetracyclinen, erhythromycine)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

geef een voorbeeld van een bacterie wat zeer resistent is aan externe invloeden / gm

A

c. difficile

wanneer commensalen in darmen wegvallen : ontsteking vh darmkanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoe werken gm die aangrijpen op transpeptidasen?

A
  1. gm grijpt aan op transpeptidase
  2. deze kan nu geen peptidoglycaanlaag (celwand) meer produceren
  3. voorkomt replicatie v bacterie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

bacteriostatisch middelen =

A

voorkomen dat bacteriën zich vermenigvuldigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bactericide middelen =

A

bacterie-dodend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

fluorochinolonen =

A

= AB gm
= remmen topo-isomerase-II (ontrollen DNA keten)
= voorkomen celding en EW synthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
metrodinazol =
= AB gm = wordt specifiek in anäerobe cellen geactiveerd & verstoort DNA replicatie = bij ANUG & tandabcessen (en protozoa)
26
profylaxe =
= voorkomt hechting en aangroei van mo op een kwetsbare plaats voor infecties (locus minorus) = 6-24 uur durende bescherming tegen infecties op afstand
27
hoe wordt AB proyflaxe bij voorkeur gebruikt? =
- 1 uur voor behandeling mee begonnen, (max 2u)
28
locus minorus resistentiae =
kwetsbare plaats voor infecties
29
welke patienten komen in aanmerking voor profylaxe?
patiënten bij wie de afweer is aangetast
30
infectieuze endocarditis (IE)=
= infectie vd binnenkant vh hart en/of hartkleppen | = moeilijk te behandelen
31
oorzaak endocarditis =
-> bacteriën die binnendringen in het lichaam en in de bloedsomloop terecht komen -> zetten zich vast aan de binnenkant van het hart en veroorzaken daar infectie (koorts!!)
32
indicaties preventie van endocarditis =
= enkel aangewezen bij patienten met afwijkingen en verhoogd risico op endocardaritis én slecht prognose (kunstkleppen) (eerder endocaditis gehad) (harttransplantatie met graad v aantasting)
33
profylaxe bij hoogrisicopatienten voor welke thk behandelingen ?
--> Voor ALLE thk ingrepen die gepaard gaan met manipulatie vh tandvlees / per-apicale regio / of perforatie vd mondmucosa
34
waar staat de afkorting P.O. voor?
= per os | = orale toediening
35
voorgestelde toediening van profylaxe voor kinderen & volwassen =
--> volwassenen = amoxicilline 2 gram P.O. -> kinderen = amoxicilline 50 milligram/kg lichaamsgewicht P.O. (30-60 min voor ingreep )
36
wat geef je als AB profylaxe bij personen die allergisch zijn voor penicilline?
--> clindamycine 600mg P.O. OF --> clarithromycine 500mg P.O. (60 min voor ingreep)
37
spruw =
= candida albicans bij baby's | --> door gebrek aan commensale flora
38
om bacteriemie te voorkomen, wat voor tandenborstel aan te raden?
manuele tandenborstel | bij sonische treedt er eerder bacteriemie op
39
wat heeft breedspectrum AB vaak als nadelig gevolg (voor de mond)?
schimmelinfecties --> candida albicans
40
homogreffe =
afkomstig v eenzelfde individu /mens
41
allogreffe =
afkomstig v een ander soort / bv dier
42
cyanogeen =
blauwe verkleuring vh lichaam
43
shunt =
verbinding tussen 2 onderdelen die normaal geen verbinding hebben. 'Abnormale verbinding'.
44
wanneer treden schimmels op ?
-> wanneer ze de ruimte krijgen om te vermigvuldigen = wanneer door AB commensale flora verdwijnt (meestal na breedspectrum AB)
45
antimycotica =
gm met schimmelwerende werking
46
SARS =
severe acute respitory distress syndriome | veroorzaakt door coronavirus
47
4 groepen antimycotische gm =
1. polyenen (bv nystatine) 2. echinocandinen 3. azoolderivaten (bv daktarin) 4. allylaminen
48
ergosterol =
= stof in celmembraan v schimmels | = analoog aan cholesterol bij mensen
49
werkingsmechanisme polyenen (antimycotica) =
-> complexvorming met ergosterol (in celmembraan van schimmels) -> membraanpermaebiliteit wordt verstoord = celdood BV nystatine voor oromucosaal gebruik
50
werkingsmechanisme azoolderivaten (antimycotica) =
-> remmen enzym belangrijk voor de ergosterolsynthese -> voorkomt replicatie BV daktarin
51
virussen = (zie schema)
= intracellulaire parasieten = altijd pathogeen = zeer klein
52
bouw v virus =
DNA/RNA in eitwitmantel of omhulsel van vet
53
waarom zijn virussen moeilijk met gm te behandelen?
omdat virussen zich intracellulair vermenigvuldigen
54
wat is het belangrijkste wapen tegen virussen?
vaccinaties
55
aciclovir =
= gm tegen herpesinfecties = remt werking v virale RNA-polymerase/ replicatie ( = zovirax)
56
invloed van gm op de mond (14) (zijn nog veel andere) =
1. bloedingsneiging 2. osteonecrose 3. candida 4. caries 5. erosie 6. gingivitis 7. gingivahyperplasie 8. halitosis 9. infecties 10. smaakveranderingen 11. ulceraties v tong/ orale mucosa 12. verkleuring vd elementen 13. verkleuring vd tong 14. xerostomie
57
coumarinederivaten =
= remmen vorming v fibrine | -> verhogen bloedingsneiging
58
welke gm remmen trombocytenaggregatie ( & verhogen bloedingsneiging?) (3) =
1. acetylsalicylzuur (aspirine) (langdurig) 2. NSAID's (kortdurig) 3. anti-epilepticum
59
wat is het effect van bisfosfonaten?
--> remmen osteoclastactiviteit --> verhoogde kans op osteonecrose (effect nog lang aanwezig na stoppen)
60
BRONTJ =
bisphosphonate related osteonecrose of the jaw
61
monoklonale antilichamen =
eiwitten die in vitro werden ontwikkeld
62
denusomab/ prolia =
- > onderdrukken osteoclastactiviteit | - > osteonecrose veroorkzakend
63
gm die candidiasis kunnen veroorzaken (4) =
1. breedspectrum AB 2. gm die speekselsecretie remt 3. cytostatica 4. immunosppresiva
64
gm die erosie kunnen veroorzaken (4) =
1. acetylsalicylzuur (vaak tussen tand/wang gehouden) 2. vitamine C tabl. (aangezuurd met citroenzuur) 3. speekselsecretiebevorderende gm (aangezuurd) 4. gm die misselijkheid en braken opwekken
65
erythema multiforme =
= huidaandoening met uitgebreide laesies vd lippen & mondsijmvlies --> ernstig = syndroom v Stevens-Johnson
66
exantheem =
uitslag, rash (als allergische reactie op gm) | type I, II, III reacties
67
ziekte v Kahler =
ziekte wat bot afbreekt
68
gm die gingivitis kunnen veroorzaken (4) =
1. methotroxaat 2. anticonceptie 3. penicillamine 4. speekselsecretie-remmende gm
69
gingivahyperplasie=
= gingivale overgroei | -> door remming vd apoptose/ collagenasactiviteit
70
3 gm die gingivahyperplasie kunnen veroorzaken =
1. anti-epileptica 2. immuunsuppresiva 3. calcium antagonisten
71
welke gm veroorzaken halitose (2) =
1. zwavelbevattende gm 2. gm die metaalionen bevatten (meestal door slechte MH)
72
SLE =
= systemische lupus erythematosus | = auto-immunziekte met vlindervormige erythemateuze vlekken in het gezicht & mond
73
welke gm veroorzaken onwillekeurige gm in gelaat of tong ? (1 soort) =
= gm die effecten hebben op het extrapiramidale systeem
74
pemphigus vulgaris =
= blaarvormende ziekte (blaasjes mond, opengaan) | -> door verbreken vd intercellulaire adhesie in epitheellagen
75
prikkelhoest veroorzaakt door , 1, =
ACE-remmers
76
gm die speekselklierzwellingen kunnen veroorzaken (5)=
1. chloorhexidine 2. insuline 3. hormonen 4. NSAID's 5. antipsychoticum