nederlands spreekwoorden en uitdrukkingen Flashcards

(33 cards)

1
Q

zijn woorden inslikken

A

zijn woorden niet uitspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

van de hak op de tak springen

A

telkens een nieuw onderwerp aansnijden, onsamenhangend spreken/schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tegen iemands schenen schoppen

A

iemand beledigen of kwetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

er geen speld tussen krijgen

A

geen gelegenheid krijgen in een gesprek ertussen te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de knoop doorhakken

A

een beslissing nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

iets uit zijn duim zuigen

A

iets verzinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de gulden middenweg kiezen

A

in een (conflict)situatie niet voor de uitersten kiezen, maar voor een tussenvariant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

over koetjes en kalfjes praten

A

over oppervlakkige, onbeduidende zaken praten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de draad kwijt zijn

A

niet meer weten, hoe men verder moet gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

rond de pot draaien

A

niet direct zeggen wat men bedoelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in goede banen leiden

A

ervoor zorgen dat iets goed verloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

er geen doekjes om winden

A

direct zeggen waar het op staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

iemand aan de tand voelen

A

iemand ondervragen, proberen iemand informatie te ontfutselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het been stijf houden

A

volhouden, niet toegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aan iemands lippen hangen

A

zeer aandachtig luisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

altijd het laatste woord willen hebben

A

niet weten wanneer te stoppen met discussiëren

17
Q

zich blauw ergeren

A

veel, in sterke mate

18
Q

iemand in de rede vallen

A

iemand onderbreken

19
Q

iets in de groep gooien

A

in groep bespreken

20
Q

er met de haren bijslepen

A

iets bijhalen, dat er niet bij behoort

21
Q

de oren spitsen

A

goed luisteren

22
Q

kleur bekennen

A

een duidelijk standpunt innemen

23
Q

geen blad voor de mond nemen

A

uit zonder terughoudendheid jouw mening

24
Q

de knuppel in het hoenderhok gooien

A

een discussie op gang brengen door een voorstel of uitspraak

25
jouw mening niet onder stoelen of banken steken
je mening/standpunten openlijk vertellen
26
een verborgen agenda hebben
een verborgen doel hebben
27
een oor aannaaien
iets wijsmaken
28
het hart op de tong dragen
direct zeggen wat je denkt of voelt
29
de bal terugkaatsen
een tegenvraag stellen op een vraag
30
spreken is zilver, zwijgen is goud
soms kan je beter je mond houden
31
het ijzer smeden als het heet is
op het juiste moment de kans grijpen
32
naar iemands pijpen dansen
alles doen wat een ander wil
33
de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet
iemand aanwijzen als schuldige maar zelf even schuldig zijn