nederlands spreekwoorden en uitdrukkingen Flashcards

1
Q

zijn woorden inslikken

A

zijn woorden niet uitspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

van de hak op de tak springen

A

telkens een nieuw onderwerp aansnijden, onsamenhangend spreken/schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tegen iemands schenen schoppen

A

iemand beledigen of kwetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

er geen speld tussen krijgen

A

geen gelegenheid krijgen in een gesprek ertussen te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de knoop doorhakken

A

een beslissing nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

iets uit zijn duim zuigen

A

iets verzinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de gulden middenweg kiezen

A

in een (conflict)situatie niet voor de uitersten kiezen, maar voor een tussenvariant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

over koetjes en kalfjes praten

A

over oppervlakkige, onbeduidende zaken praten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de draad kwijt zijn

A

niet meer weten, hoe men verder moet gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

rond de pot draaien

A

niet direct zeggen wat men bedoelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in goede banen leiden

A

ervoor zorgen dat iets goed verloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

er geen doekjes om winden

A

direct zeggen waar het op staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

iemand aan de tand voelen

A

iemand ondervragen, proberen iemand informatie te ontfutselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het been stijf houden

A

volhouden, niet toegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aan iemands lippen hangen

A

zeer aandachtig luisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

altijd het laatste woord willen hebben

A

niet weten wanneer te stoppen met discussiëren

17
Q

zich blauw ergeren

A

veel, in sterke mate

18
Q

iemand in de rede vallen

A

iemand onderbreken

19
Q

iets in de groep gooien

A

in groep bespreken

20
Q

er met de haren bijslepen

A

iets bijhalen, dat er niet bij behoort

21
Q

de oren spitsen

A

goed luisteren

22
Q

kleur bekennen

A

een duidelijk standpunt innemen

23
Q

geen blad voor de mond nemen

A

uit zonder terughoudendheid jouw mening

24
Q

de knuppel in het hoenderhok gooien

A

een discussie op gang brengen door een voorstel of uitspraak

25
Q

jouw mening niet onder stoelen of banken steken

A

je mening/standpunten openlijk vertellen

26
Q

een verborgen agenda hebben

A

een verborgen doel hebben

27
Q

een oor aannaaien

A

iets wijsmaken

28
Q

het hart op de tong dragen

A

direct zeggen wat je denkt of voelt

29
Q

de bal terugkaatsen

A

een tegenvraag stellen op een vraag

30
Q

spreken is zilver, zwijgen is goud

A

soms kan je beter je mond houden

31
Q

het ijzer smeden als het heet is

A

op het juiste moment de kans grijpen

32
Q

naar iemands pijpen dansen

A

alles doen wat een ander wil

33
Q

de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet

A

iemand aanwijzen als schuldige maar zelf even schuldig zijn