nederlands : leenwoorden & bastaardwoorden Duits, Engels, Frans, Italiaans Flashcards
(48 cards)
1
Q
overeenkomen zonder overeenstemming
A
agree to disagree
2
Q
het moment waarop je een nieuw inzicht verkrijgt
A
aha-erlebnis
3
Q
onderhoudsgeld
A
alimentatie
4
Q
ziekenwagen
A
ambulance
5
Q
herrie, opschudding
A
amok
6
Q
op zich
A
an sich
7
Q
verengelsing (van een taal)
A
anglificatie
8
Q
jonge rebel
A
angry young man
9
Q
beroerte
A
attackske
10
Q
kwajongen
A
belhamel
11
Q
de jongste
A
benjamin
12
Q
grote ramp
A
calamiteit
13
Q
Frans lied
A
chanson
14
Q
kwestie die zo belangrijk en gevoelig is dat de leidinggevende er zelf over moet beslissen
A
chefsache
15
Q
gemeenschappen
A
civilisaties
16
Q
behoudsgezind
A
conservatief
17
Q
besmetting
A
contaminatie
18
Q
vrienden
A
copains
19
Q
overvloedig, rijkelijk
A
copieuze
20
Q
staatsgreep, machtsovername
A
coup
21
Q
geleidelijk toenemen
A
crescendo
22
Q
moord, verwijdering
A
eliminatie
23
Q
fijngevoeligheid
A
fingerspitzengefühl
24
Q
zin
A
frase
25
vreemde eend, zonderling
Fremdkörper
26
gemoedelijkheid
gemütlichkeit
27
geheime politiedienst
Gestapo
28
grondigheid
gründlichkeit
29
intensieve zorgen
intensive care
30
de hoofdrolspeler in een (liefdes)stuk
jeune premier
31
de jongste
junior
32
jeugdige
juveniele
33
gestoord, gek
mesjogge
34
deeltjes
partjes
35
rustiger wordend
pianissimo
36
duimspijker
punaise
37
wrok, haat
ressentiment
38
zonder beraad, nadenken
rücksichtslos
39
Duitse meezinger, lied
schlager
40
de oudste
senior
41
granaatscherven
shrapnel
42
iets wat je voor je plezier doet
spielerei
43
onherstelbaar
total loss
44
alles in aanmerking nemend, sowieso
überhaupt
45
woordenschat
vocabulaire / vocabularium
46
verlangen om al reizend de wereld te ontdekken
wanderlust
47
verandering, omwenteling
wende
48
om te kotsen, walgen
zum kotzen
