Persoonlijkheid onderzoeken Flashcards

(23 cards)

1
Q

Welke bronnen bestaan er voor persoonlijkheidsdata?

A
  1. Zelfrapportage (S-Data)
  2. Observatiegegevens (O-Data)
  3. Testgegevens (T-Data)
  4. Anamnestische informatie (L-Data)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is S-data?

A

Self-report data. Het individu is de meest evidente expert over zijn/haar eigen gevoelens en gedachten. Kan gestructureerd of ongestructureerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de nadelen van S-data?

A
  • Niet willen (defensief, sociaal wenselijk)
  • Niet kunnen (lage emotionele intelligentie)
  • Niet durven (bescherming)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is O-data?

A

Observatiegegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de voordelen van O-data?

A
  • Onbekend gebied
  • Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
  • Bv. 360-graden feedback
    Selectie van observators:
    1. Professionele onbekenden (objectief)
    2. Bekenden (subjectief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor observaties kunnen er gemaakt worden bij O-data?

A
  1. natuurlijke observaties: Observators observeren gebeurtenissen in het dagelijkse leven
  2. artificiële observaties: Onderzoekers construeren een situatie en observeren hierin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is T-data?

A

Testgegevens. Gestandaardiseerde testsituatie waarop respondenten dan reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de voordelen van T-data?

A
  • Artificiële uitlokking van gedrag (dat moeilijk te observeren is in dagelijks leven)
  • Controle over omgeving (beïnvloedende factoren)
  • Specifieke hypothesen toetsen door controle onafhankelijke variabele(n
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de nadelen van T-data?

A
  • Sociaal wenselijk
  • Gezichtsvaliditeit (face validity)
  • Interpersoonlijke beïnvloeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Soorten T-data?

A
  1. Mechanische technieken (bv een actometer)
  2. Fysiologische data (Bv, een fMRI)
  3. Projectieve data (bv inktvlekken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is L-data?

A

Anamnestische informatie, Informatie uit de levensloop van een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe omgaan met feilbaarheid van deze data?

A

Triangulatie: verschillende gegevens combineren
Meta-analyse: Gegevens uit verschillende studies samen brengen om zo met grotere precisie te kunnen zeggen of bepaalde verschillen tussen groepen van mensen consistent zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is opeenhoping van data?

A

proces van opeenstapeling van verschillende observaties wat resulteert in een (meer betrouwbare) meting van een persoonlijkheidseigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is betrouwbaarheid?

A

In welke mate een verkregen meting de ware score op een eigenschap meet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een responsset?

A

De neiging om antwoord te baseren op iets dat niet gerelateerd is aan de inhoud van de vraag (niet inhoudelijk reageren). Bv Berusting = met alles akkoord gaan (omgekeerde items), Extreme antwoorden: vaak bij lange vragenlijsten (balans) e, sociale wenselijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe omgaan met sociale wenselijkheid?

A

Opsporen en elimineren van sociaal wenselijke antwoorden. Items minder bedreigend formuleren.

17
Q

Wat is validiteit?

A

De mate waarin een test meet wat het beweert te meten

18
Q

Wat is generaliseerbaarheid?

A

De mate waarin een meting zijn validiteit behoud over verschillende contexten

19
Q

Stappen van het opzetten van een meetinstrument

A
  1. Conceptuele opzet definitie (wat willen we onderzoeken)
  2. Items construeren die de eigenschap adequaat meten
  3. Betrouwbaarheid en validiteit onderzoeken
20
Q

Onderzoeksmethodes

A

Kwantitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek

21
Q

Experimenteel onderzoek (kwantitatief)

A

Oorzakelijke verbanden bepalen: beïnvloedt de ene variabele de andere? Voorwaarden: Manipulatie van variabelen en proefpersonen zijn aan elkaar gelijk voor het onderzoek

22
Q

Correlatie onderzoek (kwantitatief)

A

Is er een relatie tussen twee variabelen? Bv. Is er een relatie tussen zelfvertrouwen en geluk?
Variabelen worden direct geobserveerd en niet gemanipuleerd Wat is de grootte van het verband?

23
Q

Case studies (kwalitatief)

A

Het bestuderen van het leven van één persoon (“case”). Persoonlijkheid zeer gedetailleerd onderzoeken. Nadeel: kan niet zomaar gegeneraliseerd worden naar andere mensen