Traits en taxonomieën Flashcards

(24 cards)

1
Q

Wat zijn traits?

A

Disposities/trekken. Bouwstenen van persoonlijkheid:
* Stabiel over tijd
* Consistent over situaties
* Verschillen tussen mensen beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De drie fundamentele vragen in de persoonlijkheidspsychologie over traits

A
  1. Hoe kunnen we traits conceptualiseren? (Expliciete definitie)
  2. Hoe kunnen we de belangrijkste traits identificeren?
  3. Hoe kunnen we een alles omvattende taxonomie van traits formuleren?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is taxonomie?

A

De classificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke twee conceptualisaties van traits zijn er?

A
  1. intern (verborgen) en casuaal
  2. extern en beschrijvend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wil “externe en beschrijvende traits” zeggen?

A

Beschrijvende samenvatting van getoond gedrag. Bv jaloezie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wil “interne en causale traits” zeggen

A

Verlangen, wil, behoefte
Intern: meenemen van situatie naar situatie
Causaal: verklaren gedrag
BV, een craving hebben voor een ijsje, of gevoelig zijn maar dit niet uitdrukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe conceptualiseren we traits?

A
  • Coherentie in persoonlijkheid (precieze manifestatie van traits verandert met de leeftijd. de trait is er wel altijd maar ziet er door te tijd anders uit.)
  • Traits vs. States (toestanden) (Bv emoties vs persoonlijkheidstrekken)
  • Niet enkel onderzoeken hoe mensen verschillen van elkaar, maar ook
    welke gedragsvariaties er binnen eenzelfde persoon zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de Act Formulation of Traits?

A

Een methode om te bepalen welke daden of gedragingen het beste een bepaald persoonlijkheidskenmerk definiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke drie manieren voor het identificeren van de belangrijkste traits zijn er?

A
  1. Lexicale benadering
  2. Statistische benadering
    3.Theoretische benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de lexicale benadering?

A

Alle belangrijke individuele verschillen hebben hun plaats gevonden in taal. Criteria: Synoniem frequentie en cross-culturele universaliteit (hoeveel talen hebben een woord voor deze trek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke drie principes bestaat de Act formulation of Traits?

A
  1. Gedragsnominatie (het kunnen identificeren van een karaktertrek)
  2. Prototypische beoordeling (Welk gedrag is het meest gelinkt aan een trek)
  3. Registratie van gedragsprestaties (doe ik dit, ja of nee)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wart is de kritiek op de Act formulation of Traits?

A

Te weinig informatie over “context” en moeilijk toepasbaar op “niet-gedrag”, verborgen gedrag of complex gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn voordelen van de Act formulation of Traits?

A

Expliciet gemaakt welke gedragsfenomenen bij welke traits horen. Identificeren van regelmatigheden in gedrag die verklaard moeten worden door een omvattende persoonlijkheidstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de statistische benadering?

A

tempool
* Trekbeschrijvende adjectieven (bv. uit lexicale benadering)
* Stellingen (zinnen) over gedrag
Hieruit kan je dan een factoranalyse doen, maar het is beperkt aan de data die je in de itempool zet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de theoretische benadering?

A

Vanuit theorie worden belangrijke variabelen gedetermineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hans Eysenck’s hiërarchisch persoonlijkheidsmodel

A

Gebaseerd op drie “supertraits” die erfelijk zijn en een
psychofysiologische basis hebben.

10
Q

wat zijn de drie supertraits? (PEN)

A
  1. Psychoticisme (P)
  2. Extraversie – Introversie (E)
  3. Neuroticisme – Emotionele stabiliteit (N)
11
Q

Wat is de hierarchie van Eysenck’s model?

A

Op het laagste niveau is de specifieke respons (observeerbaar gedrag)
dan Habituele respons (cluster van specifieke responsen)
Dan Narrow traits (cluster van habituele responsen)
en als laatste de supertraits

12
Q

Wat bedoelt Eysenck met Psychoticisme

A

Narrow traits = agressief, egocentrisch, creatief, impulsief, gebrek aan
empathie, antisociaal. Voorspelbaar gedrag: voorkeur voor gewelddadige films, seksuele agressie, cynisch t.o.v. religie, criminele activiteiten. Niet hetzelfde als diagnose psychose.

13
Q

Wat bedoelt Eysenck met Extraversie

A

Narrow traits = sociaal, actief, levendig, avontuurlijk, dominant,
assertief, sensation seeking, zorgeloos, op voorgrond

14
Q

Wat bedoelt Eysenck met Neuroticisme

A

Narrow traits = angstig, depressief, schuldgevoelens, laag
zelfvertrouwen, gespannen, irrationeel, verlegen, emotioneel, humeurig

15
Q

16 Persoonlijkheidsfactoren Systeem van Cattell

A

Doel = identificatie en meting basiseenheden persoonlijkheid, maar kritiek want 16 is te veel

16
Q

Circumplex

A

Een cirkel. Geen begin en einde. Volledigheid en eenheid
Maar vaak geen empirische en wetenschappelijke basis

17
Q

De Big Five

A

Extraversie (sociale aandacht)
Aangenaamheid (altruïsme, Gericht op mensen)
Consciëntieusheid (sterk verantwoordelijkheidsgevoel)
Neuroticisme (omgekeerde van emotioneel stabiel)
Openheid (Openheid tot ervaren)