Rivierenlandschap Flashcards

(44 cards)

1
Q

Uit welke 3 delen bestaat het rivierengebied?

A

Maasterrassengebied, centrale rivierengebied, benedenrivierengebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Maasterrassengebied

A

Pleistocene rivierterrassen waar de maas zich diep in heeft uitgesneden, laagste terras is van Holocene ouderdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Centrale rivierengebied

A

Holoceen rivierkleilandschap van stroomruggen en kommen, gevormd door de Waal, Rijn, Maas en IJssel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benedenrivierengebied

A

Rivierlandschap wat sterk beïvnloed is door eb- en vloedbewegingen van de zee (perimarien gebied). Ook wel het gebied van de Zuid-Hollandse waarden (wertha: door rivieren ingelsloten land). Belangrijke historische steden: Rotteradam, Gouda, Dordrecht; plek waar rivier- en zeehandel elkaar ontmoeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Formatie van Kreftenheye

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Donken

A

Waar pleistocene rivierduinen door de hoger gelegen holocene kleilaag uitsteken. Liggen vaak aan de oostkant van riviervlaktes door zuidwesterstormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Terrassenkruising

A

Punt waar insnijding over gaat in sedimentatie. Insnijding in het oosten/zuiden: rivier komt steeds lager te liggen. Sedimentatie in het westen: rivier komt steeds hoger te liggen. De terrassenkruising is het punt dat een rivier stopt met het insnijden en overgaat in sedimentatie. Dus met andere woorden, het punt waar de rivier meer materiaal afzet dan het erodeert aan het landschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

4 typen rivieren

A

Vlechtende (pleistoceen), meanderende (holoceen), anastamoserende (holoceen, perimarien) en rechte rivieren (holoceen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vlechtende rivieren

A

Breed uitwaaierend, hoge stroomsnelheid, bevoren ondergrond, deel van het jaar droog, pleistoceen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Meanderende rivieren

A

Buitenbochten: erosie (afkalving)
Binnenbochten: sedimentatie (aanslibbing en ophoging)
De rivier verplaatst zicht hierdoor langzaam opzij en stroomafwaarts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kronkelwaarden

A

Afzettingen in de binnenbochten van meanderende rivieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoefijzermeer

A

Wanneer buitenbochten van meanderende rivieren elkaar steeds verder gaan raken door erosie kan de complete meanderboog worden afgesneden. De oude meander blijft geïsoleerd liggen als een hoefijzermeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Anastomoserende rivieren

A

Holoceen, perimarien gebied. De rivier breekt vaak door zijn oevers heen en vertakt zich dan in talrijke smallle geulen. Vooral in vroeg-Holoceense Hollandse waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rechte rivier

A

Lage stroomsnelheid, Holoceen, herhaaldlijke vorming van nevengeulen (hanken). Een meanderende rivier is beter bevaarbaar dan een rechte rivier; één ononderbroken vaargeul vs. overstekende vaargeul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Holoceen rivierenlandschap (tot 1000 AD)

A

Onbedijkt, de rivier kon bij hoogwater uit de oever treden. Komgebieden waren onverkaveld, afwisseling van halfnatuurlijke graslanden en zachthoutooibossen. Stroomruggen kenden een opener landschap met nederzettingen, akkers en hardhoutooibossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hardhoutooibossen

A

Eik, iep en es

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Zachthoutooibossen

A

Wilgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ooibos

A

Een op natuurlijke wijze ontstaan bos langs rivieren.

19
Q

Hanken/nevengeulen

A

Een nevengeul is een min of meer parallel aan de hoofdstroom van een rivier of beek lopende watergang.

20
Q

Crevasses

A

Natuurlijke overstromingsgeul van de meanderende rivier

21
Q

Prehistorische bewoningsgeschiedenis

A

bewoning op de pleistocene rivierduinen: steentijd. Vanaf de bronstijd werden stroomgordels en zandige crevasses ook interessant

22
Q

Woerd

A

Opgehoogde woongrond (soort van terp)

23
Q

De limes

A

Grens van het Romeinse rijk met Germanië

24
Q

Dorestad

A

International handelsstad in de 7e-9e eeuw, scharnierpunt tussen christelijke zuiden en niet-christelijke noorden

25
Fasering Middeleeuwse bedijking
Fase 0: onbedijkte oeverwallen Fase 1: bouw van de haakvormige zijdwenden bovenstrooms van het dorp (10e-11e eeuw) Fase 2: sluiting van de dijkring (ontstaan van dorpspolders). Ontwatering met behulp van lokale weteringen en sluisjes (11e - 12e eeuw) Fase 3: Collectieve aanleg van een doorgaande banddijk en collectieve ontwatering d.m.v. kommen via achterweteringen (13e - 14e eeuw) Fase 4: de afwatering van komgebieden werd verbeterd door het graven van weteringen en de aanleg van sluizen. D.m.v. dwars- en achterkaden werd een groot gebied in compartimenten verdeeld.
26
Weteringen
Zelf afgegraven afwatering
27
Stroomruggen
Hooggelegen, dicht bij de rivier Zandig-zavelig, kalkhoudend, bruin Halfopen tot gesloten landschap bewoning, akkerbouw en veeteelt Onregelmatige blokverkaveling Kronkelige doorgaande wegen
28
Komgebieden
Laaggelegen, ver van de rivier Zware klei, grijs Open landschap Weiland en hooiland Regelmatige strokenverkaveling Rechte, vaak doodlopende wegen Ook wel poldervaaggronden
29
Kromakkers
S- en C- vormige akkers door vroegere ploegtechnieken: in de zware grond moest de os vroeg beginnen aan de draai aan het einde van het perceel
30
Ontginnging van de komgronden
Tussen de 12e en 14e eeuw zijn de komgronden ontgonnen op grote schaal d.m.v. weteringen en vervolgens ontgonnen. Zware kleigronden: veel sloten, vaak strookvormige percelen
31
T-boerderij
Een voorhuis met daarachter het bedrijfsgedeelte (de poot van de T) met een overhangende achterkap
32
Opkamer, vloedschuur, verhoogde stal
Verhoogd tegen het water. Wonen, oogst opbergen en vee houden
33
Karakteristieke voor de omgeving
Eendenkooien, zalmvisserij, baksteen fabricage, fruitteelt
34
Grienden
Natte gronden voor de verbouwing van wilgen, gebruikt voor manden, omheining etc.
35
Dwarsdijken
Op de oostgrens van dorpen/gebieden werden vaak dwarsdijken aangelegd om het bovenstroomse rivierwater te keren. Direct ten westen onstronden dan grote problemen met waterafvoer (stagnatie)
36
Aantastingen van rivierdijken, oorzaken
golfoverloop en overslag, erosie buitentalud, afschuiving, onderloopsheid
37
Talud
Het schuine vlak van een dijk
38
Aanwas (voor het dorp)
sediment uit een rivier dat aan het bestaande land vast nieuw land sedimenteert
39
Opwas (voor de eigenaar van het gebied)
Sediment uit een rivier dat als nieuw eiland sedimenteert in de rivier
40
Dijkdoorbraken
Onstaan diepe kolk (gat) door het water bij de dijkdoorbraak; doorbraakkolk
41
Overslaggronden
Het zand dat uit kolken over het achterland is uitgespoeld
42
Wiel, waal of Waaij
Ter plekke van vroegere dijkdoorbraken liggen vaak nog doorbraakkolken; klein meer
43
Knotwilgen
Stonden op de dijken ter versteviging van het dijktalud
44
Overlaat
Bewust gecreërde lage plek in de dijk die bij extraam hoog water overstroomt en rivierwater naar grote onbewoonde komgebieden leidt. (Noordwaard bij de Biesbosch)