Zandlandschappen Oost-Nederland Flashcards

(49 cards)

1
Q

Vier fysisch geografische kenmerken oost-NL

A
  1. Oost Nederlands Plateau
  2. Stuwwal- en smeltwaterlandschappen (fase 3 saalien)
  3. Dekzandlandschappen (weichselien)
  4. Rivierdalen (saalien en holoceen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

5 kleine rivieren

A

Dinkel, IJssel, Regge, Vecht en Berkel, ontstaan als smeltwaterstromen in het pleistoceen, oorspronkelijk vlechtend (pleistoceen), in het holoceen meanderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Oost Nederlands Plateau

A

Onderdeel van het plateau van Westfalen, grotendeels overdekt met keileem en dekzand. Talrijke beekdalen, grote hoogveencomplexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kleinschallig dekzandlandschap

A

gesloten landschap met veel houtwallen en kleine dekzandruiggen met graslanden.
Ook wel coulissenlandschap, hoevenlandschap, kampenlandschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fase 5 (saalien)

A

De vorming van de grote rivieren door de ijskappen. De rivieren werden afgesneden door het landijs en moesten de bocht om. Ontstaan 3 oerstroomdalen: Hunze, Vecht-Rijn en Rijn-Maas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Diveristeit stuwwallen oost-NL

A

Twentse stuwwallen met tertiaire klei: zuur, pas in gebruikt toen de middelen er waren om dit de beheersen
Sallandse heuvelrug witte arme zanden, ongeliefd
Twentse stuwwallen met bruine gronden v/d Rijn en Maas: vruchtbaar, geliefd woongebied
Twentse stuwwallen met keileemlaag: ook geliefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stuwwalplateau

A

De heuveltop van een stuwwal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Smeltwaterdalen

A

Ontstaan door sneeuwsmeltwater in de weichsel-ijstijd, lopen naar beneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Smeltwaterwaaier/Sandrs

A

Het materiaal wat naar beneden spoelt door de smeltwaterdalen spoelt aan in een smeltwaterwaaier, vaak grofzandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gordeldekzand

A

Dekzand dat als een gordel om de stuwwal heen is gewaaid, na het gordeldekzand loopt het vaak over in natgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cultuurlandschap 1900

A

Stuwwalkoppen bedekt met heide, oude bouwlanden op de sandrs en gordeldekzand, geen nederzettingen aan arme heide kant maar op de lage stuwwalflanken vlak bij de graslanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Twee soorten dekzandlandschap

A

Oud -> sterk lemig, grootschallig en vlakke ligging
Jong -> zwak lemig, kleinschallig en afwisseling van dekzandvlaktes en ruggen
Tegenwoordig samen onder de formatie van Boxtel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kamp

A

Blokvormig perceel dat individueel omheind is door een houtwal of singel, vaak onregelmatig van vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kenmerken dekzandlandschap

A

Kleinschallig reliëf van dekzandruggen en laagtes
Kleinschallig cultuurlandschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Karakteristieke indeling dekzandlandschap

A

Dekzandrug: bouwland (wit)
Dekzandflank: bebouwing (rood)
Dekzandlaagte: graslanden (groen)
Dekzandvlakte: heide (roze)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Broek

A

Moerasbos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Veen

A

Hoogveen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kenmerkende toponiemen

A

Woold, wald en broek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kenmerken stuwwallandschap

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Beekdal

A

Een lager gelegen gebied in het dekzandlandschap waardoor een beek stroomt

21
Q

Hoogveencomplex

A

Veen dat ontstaat door stagnatie van water op een ondoorlatende (keileem) kleilaag

22
Q

Bouwlanden

A

Akkercomplexen, de esch

23
Q

Houtwal/Singel

A

Een omheining van struiken en bomen om een kamp heen, hierdoor konden de dieren niet ontsnappen uit het veld

24
Q

Kwel

A

Het opkomen van grondwater door onderliggende druk.

25
Ontginningsvolgorde
1. Grote hooggelegen dekzandeilanden en stuwwalflanken zijn al ontgonnen in late-prehistorie 2. Kleine hooggelegen dekzandruggen en kopjes zijn ontgonnen in de volle/late middeleeuwen (kampontginningen) 3. Lager gelegen dekzandvlakten ontgonnen in de nieuwe tijd (keuterontginningen)
26
Feodale samenleving
Oost-Nederland stond vanaf de vroege middeleeuwen onder grote invloed van grootgrondbezit. Het feodalisme of de feodaliteit is in politieke zin het leenstelsel dat in Europa bestond van de val van het West-Romeinse Rijk tot in de nieuwe tijd. Grond werd in dit stelsel door leenheren toebedeeld aan hun leenmannen, in ruil voor een verplichting van persoonlijke trouw, militaire bijstand en belastinginkomsten.
27
Het domeniale stelsel of hofstelsel (ca. 800-1100 na Chr.)
Een in de vroege middeleeuwen ontstane wijze van exploitatie van landgoederen (hoven, domeinen) op basis van het tweeledig domein. Een domein werd georganiseerd rond een centraal hof (curtus) die werd beheerd door een meier (villicus). Daaromheen lagen de boerderijen (hobae, mansii) van de horige boeren (mancipii). Elke boer had een stuk 'eigen' grond, een mansus met een standaardoppervlakte, hoeve genaamd. De domeinheer liet het bouwland voor een deel direct bewerken door de onvrijen op het hof; dit bouwland werd de terra indominicata genoemd.
28
Curtis
Een centrale boerderij waar een hofmeier (vilivus) namens de grootgrondbezitter een reeks omliggende hoeve (hobae, mansii) aanstuurt, hier werkte de horigen (manicipii). De domeinerven liggen vaak aan de randen van de grotere enken, domeincentra groeide vaak uit tot stad: Deventer, Zutphen, Oldenzaal
29
(Hof)meier
Beheerd de curtis/het hof namens de grootgrondbezitter
30
De horigen
Horigen waren boeren die werkten op een hoeve van de meier, inning horige lasten
31
Sala
Zaalhof = ontvangstgebouw, soms versterkt
32
Spicarium
Spieker = opslagruimte
33
Hoge continuïteit van boerderijnamen
Namen van de boerderijen veranderde door de tijd nauwelijks Middeleeuwen: -ing/-ink Moderne tijd: -man
34
Anerberrecht
Maar één kind kan de boerderij erven, dus geen opsplitsing
35
Ringwalburg
Een vroegmiddeleeuws verdedigingswerk dat bestond uit 2 tot 4 meter hoge aarden wallen. Ringburgen werden opgeworpen ter bescherming tegen aanvallen van buitenaf.
36
Havezathen
Buitenplaatsen en landgoederen van adellijke families
37
Landweer
Kilometers lange aarden wal beplant met doornstruiken en grachten, als territoriumafbakening (14e - 15e eeuw)
38
Buurschap
Een agrarische nederzetting; “verzameling van boerren”, hoevezwerm
39
Marke
Het grondgebied van een buurschap
40
Waardeel
aandeel in het gebruiksrecht van de gemeenschappeklijke gronden van een marke
41
Gewaarden
Grondeigenaren met een waardeel in de marke
42
Markerecht/willekeur
Reglement voor het beheer van de gemeenschappelijke gronden van een marke
43
Tie/tije
Vergaderplaats van een buurschap in de openlucht
44
Holting/holtdinck
Markevergadering, oorspronkelijk in de open lucht (holt = bos)
45
Markerichter / holtricher
Leider van de vergadering, gekozen door de gewaarden
46
Erfmarkerichter
Persoon uit de familie die het markerichterschap erfelijk heeft toegewezen gekregen (vanwege meer dan de helft van de aandelen)
47
Schutters / gezworen / assessoren
Assistenten van de vergadering, inner van boetes
48
Textielindustrie
Opkomst textelindustrie tussen 1850-1920 Textiellandgoederen: aangelegd na aankoop van heidegronden die bij de markescheidingen beschikbaar waren gekomen
49
Jonge heideontginningen
na de komst van de kunstmest zijn grote delen van de heidevelden ontgonnen tot landbouwgrond, rechte verkaveling