Beeldvorming - nieuwe technieken en therapie Flashcards

1
Q

Essentiele eigenschappen radiofarmaca

A
  • Selectief voor een specifiek target in het lichaam.
  • Hoge aantrekkingskracht voor het target
  • Weinig opname in andere weefsels
  • Radioactief label, behouden affiniteit
  • Geschikte halveringstijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

typen radioactiviteit

A
  1. Radioactief verval met deeltjes (massa)
    - Alfa (twee protonen, twee neutronen) en beta (elektron) straling
  2. Radioactief verval met elektromagnetische straling (geen massa)
    - Gamma straling (fotonen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

alfa straling

A

laag doordringend vermogen, hoog ioniserend vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beta straling

A

hoger doordringend vermogen, lager ioniserend vermogen dan alfa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gamma straling

A

hoog doordringend vermogen, laag ioniserend vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

principe nucleaire geneeskunde

A

Injectie van radiofarmacon > verdeling/verwerking van radiofarmacon in het lichaam > detectie van uitgezonden straling vanuit de patiënt (emissie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

PET

A
  1. Positonen zijn positief geladen en vertrekt uit de kern van het radionuclide (emissie).
  2. Vervolgens botst positron tegen elektron in het weefsel. De combinatie van positron en elektron verdwijnt.
  3. Wanneer er massa verdwijnt, ontstaat er energie.
    Deze energie bestaat uit 2 fotonen die in precies de tegengestelde richting vertrekken als waar het positron vandaan kwam. Deze twee plaatsen worden gedetecteerd door een kristal ring die rondom de hele patiënt zit. Uit deze twee plaatsen wordt een ‘hit’ berekend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gamma camera

A

Farmaca zenden straling uit naar collimator. Door een kristal hierboven worden de fotonen omgezet naar lichtflitsen die via fotomultiplier buizen worden doorgestuurd naar computer en een beeld vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

PET-CT

A

fysiologische/metabole informatie van de PET kan worden gecombineerd met anatomische informatie vanuit de CT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

skeletscintigrafie

A

kijkt naar het botmetabolisme. Vormt een evenwicht tussen aanmaak en afbraak. Als er skeletmetastasen zijn kunnen osteoblasten of clasten geactiveerd worden > verstoring in afbraak/aanmaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke tumoren hebben osteosclerotische werking?

A

prostaat, mamma en long

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke tumoren hebben osteolytische werking?

A

multiple myeloom, niercel carcinoom en melanoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Botzoekende radiofarmaca

A
  • Calciumanaloga (18F-NAF of 223Ra-RaCl2) of bisfosfonaten (99m-Technetium-HDP)
  • Binden aan hydroxyapatiet (bouwsteen minerale botmatrix)
  • Accumuleren in actieve opbouw/ombouw
  • Bijv: metastasen, fracturen, artrose, artritis
  • Maar niet in puur lytische botmetastasen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat veroorzaakt hotspot op skeletscintigrafie?

A
  • Reactie van het botweefsel door de aanwezigheid van metastase
  • Niet de metastase zelf, maar de metabole reactie van het bot
  • Niet de opname van het radiofarmacon in de tumorcellen van de metastase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

palliatieve therapie bij pijnlijke botmetastasen

A
  • Angeletica (pijnstillers)
  • Systemische (chemo)therapie
  • Externe radiotherapie
  • Radionuclidentherapie
    o Doelen: pijnstilling, levensverlenging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Indicatie radionuclidentherapie

A
  • osteoblastische skeletmetastasen
  • wisselende localisaties van botpijn
  • niet reagerend op pijnstillende medicatie
  • terugkerende pijn na externe radiotherapie
17
Q

contra-indicatie radionuclidentherapie

A
  • weinig trombocyten of leukocyten
  • ruggenmergcompressie
  • nierfalen
  • zwangerschap
18
Q

FDG

A

FDG = radioactief suiker. Het lijkt heel erg op glucose, het wordt gebruikt door cellen die glucose gebruiken. FDG wordt intracellulair omgezet in FDG-6-fosfaat door hexokinase, maar kan verder niet verwerkt worden. Op het moment dat glucose-6-fosfatase in de cel is, kan het weer terug omgezet worden naar FDG waarna het de cel uitkan.

19
Q

indicaties FDG PET

A
  • Lokaliseren primaire tumor
  • Stadiëring
  • Evaluatie van therapie/Response monitoring
  • Re-stadiëring bij bewezen recidief
20
Q

hoge opname FDG stapeling

A
  • Niet-kleincellig longcarcinoom
  • Non-Hodgkin lymfoom
  • Melanomen
  • Hoofd- en halstumoren
  • Oesophagus carcinoom
21
Q

tumoren met lage FDG opname

A
  • Testiscarcinoom
  • Prostaatcarcinoom
  • Goed gedifferentieerd endocrien carcinoom
  • Gedifferentieerd schildkliercarcinoom
  • Adenocarcinoom in situ long
22
Q

beleid adenocarcinoom metastase

A

in opzet curatief; Chirurgie long en lymfekliermetastasen, met adjuvante chemoradiotherapie. Radiotherapie voor solitaire metastase.

23
Q
A