Tumorigenese en de rol van cel-cel contact Flashcards

1
Q

Cel – cel contact vooral bij epitheliale cellen

A
  • Nutrienten opname en sap productie (darm)
  • Barriere functie (huid)
  • Gespecialiseerde epitheel cellen maken haar, talg
  • Hormoon secretie, zweet, traan, melk secretie
  • Zintuig functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voorbeelden intermediaire filamenten

A
  • Keratine: epitheel
  • Vimentine: mensenchymaal
  • Desmine: spier
  • GFAP: glia
  • Neurofilament: neuronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tight junction

A

Cellen hechten bovenin met een tight junction. Op deze plaats versmelten de membranen van de naburige cellen aan elkaar om te voorkomen dat stoffen tussen de cellen door kunnen lekken. Belangrijke eiwitten: claudin, occludin, JAM en CAR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

adherent junctions = belt desmosome = adhesion belt

A

Zijn gekoppeld aan actinevezels aan de binnenkant van de cel, met behulp van E-cadherine. Door tractie van actine kunnen er plooien ontstaan in het epitheel. Dit kan leiden tot buisvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

E-cadherine

A
  • Ligt in de plasmacellen van een cel, bindt direct aan een gelijke cadherine moleculen van de buurman.
  • Homofiele binding
  • Ca afhankelijk
  • E-cadherine is epitheel, N en P cadherine ergens anders
  • Remt uitzaaiing van kankercellen  verlies van cadherines vaak betrokken bij metastase.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

desmosomen

A

Zijn bij epitheelcellen de belangrijkste hechtstructuur. Hier zitten de cellen het sterkst aan elkaar vast. E-cadherine molculen zijn gekoppeld via een linker-eiwitcomplex aan een intermediar filament/keratine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gap junctions

A

Zijn kanaaltjes waar stoffen gereguleerd doorheen kunnen bewegen. Chemotherapie kan via gap junctions aan naburige cellen worden doorgegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hemidesmosomen

A

Zitten verbonden aan integrines. Deze structuur zorgt voor verankering van de cel op de basaalmembraan. Desmosomen zitten bij meerlagig epitheel ook aan de basale zijde, om zo de cellen met elkaar te verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cel adhesie receptoren in desmosoom

A
  • Homotypische adhesies: dezelfde moleculen binden aan elkaar
  • E-cadherine bindt aan beta catenine aan de binnenzijde
  • 2 aparte functies beta catenine
    o In WNT signalling (cytoplasma)
    o In cel-cel adhesie (membraan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

homotypische of homofiele adhesie

A

dezelfde moleculen binden aan elkaar (cadherine-cadherine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Heterotypische of heterofiele adhesie

A

verschillende moleculen binden aan elkaar (selectines, integrines en mucines). Komt vaker voor dan homotypisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

integrine familie

A
  • Onderdeel hemidesmosoom
  • Verbindt epitheelcel met BM en ECM
  • Heterotypische adhesie
  • Dimeer opgebouwd uit een alfa en een beta keten
  • Samenstelling dimeer bepaalt specificiteit voor ECM eiwit
  • Binden RGD sequenties
  • Binnen cel gekoppeld aan cytoskelet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cel-cel verbinding

A

adherent junctions en desmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kanalen

A

gap junctions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cel-basaalmembraan verbinding

A

hemidesmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afsluitende verbinding

A

tight junction

17
Q

ECM

A
  • Belangrijke onderdelen
    o Basaal membraan
    o Interstitiële matrix
  • Onoplosbaar, dynamisch, netwerk van geglycosyleerde eiwitten
  • Zorgt voor stevigheid en compartimentalisatie van cellen, weefsels en organen en heeft invloed op cel gedrag.
18
Q

basaalmembraan

A
  • Basement membrane: een hoog georganiseerde laag van de ECM onder de epitheel cellen en rondom endotheel en gladde spiercellen.
  • Dit is gesynthetiseerd vanuit cellen die erop en eronder liggen. Het bevat zelf geen cellen.
  • Vormt een kippengaas structuur
  • Belangrijkste component is collageen 4 en laminine.
19
Q

interstitiële matrix

A
  • Collageen type 1
  • Elastine
  • Fibronectine
  • Proteoglycanen
    Cellulaire componenten: fibroblasten, lymfocyten, macrofagen, bloedvaten, lymfevaten, zenuwen etc.
20
Q

Wanneer is de basaalmembraan/ECM beïnvloedt in epitheliaal kanker?

A

heel laat pas

21
Q

tumorigenese I

A
  1. Normaal: er is proliferatie en differentiatie van epitheel. De cel-cel en cel-ECM adhesie is normaal.
  2. Dysplasie: gestoorde differentiatie en proliferatie. Er is een verminderde cel-cel en cel-ECM adhesie.
  3. CIS: gestoorde differentiatie in alle lagen, basaalmembraan nog niet doorbroken. Er is een verminderde cel-cel en cel-ECM adhesie.
22
Q

tumorigenese 2

A
  1. Invasief carcinoom: autonome groei, tumorcellen penetreren omringende ECM. . Er is een veranderde cel-cel en cel-ECM adhesie.
  2. Metastase: autonome uitgroei van tumorcellen op afstand van primaire tumor, in lymfeklieren en andere organen. Op dit punt treedt vaak gedeeltelijk herstel van cel-cel en cel-ECM adhesie op om te voorkomen dat de gemetastaseerde tumor verder kan verspreiden.
23
Q

Waar is sprake van bij tumorvorming?

A

verlies E-cadherine, celpolariteit en verandering ECM

24
Q
A