Biodiversiteit Flashcards

(41 cards)

1
Q

Wat is biodiversiteit?

A

De mate waarin verschillende soorten voorkomen in een bepaald gebied noemen we biodiversiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noemen we de mate waarin verschillende soorten voorkomen in een bepaald gebied?

A

Biodiversiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de oorzaken van biodiversiteit? (2)

A

Het verschil in levensomstandigheden veroorzaakt door abiotische (levenloze omgevings-) factoren en biotische factoren (andere organismen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een hulpbron voor een organisme?

A

Alles wat een organisme nodig heeft om te overleven is een hulpbron:
Het voedselaanbod.
Het aantal slaap- en schuilplaatsen.
Het aantal beschikbare partners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bepaald de draagkracht van een gebied?

A

De aanwezige hulpbronnen bepalen de draagkracht van een gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt door de aanwezige hulpbronnen bepaald?

A

De draagkracht van een gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zijn in de natuur hulpbronnen onbeperkt of gelimiteerd?

A

Hulpbronnen zijn in de natuur meestal niet onbeperkt maar gelimiteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer spreekt men van overbevolking?

A

Zodra het aantal individuen de draagkracht van het gebied overschrijdt. (Er is dan een tekort aan één of meerdere hulpbronnen waardoor er concurrentie ontstaat.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een dynamisch evenwicht?

A

Het aantal organismen in een gebied is niet constant en schommelt rond een bepaalde evenwichtswaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom kunnen soorten met dezelfde niche onmogelijk samenleven in dezelfde habitat?

A

Er is teveel concurrentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een voedselketen?

A

De relatie tussen organismen die elkaar opeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke twee rollen kun je de voedselketen onderverdelen?

A

Producenten en consumenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Met welke rol begint een een voedselketen altijd?

A

Met een producent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat produceert een producent in een ecosysteem?

A

Producenten produceren energierijke, organische verbindingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit halen producenten de nodige elementen om energierijke, organische verbindingen te produceren?

A

Uit energiearme, anorganische verbindingen die aanwezig zijn in de lucht, het water of in de bodem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Met welke term duiden we alle stoffen aan die door organismen geproduceerd worden?

A

Met de term Biomassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is biomassa?

A

Alle stoffen die door organismen geproduceerd worden.
Organische, energierijke stof.

18
Q

Wat is een autotroof organisme?

A

Een organisme dat zelf energierijke stoffen kan aanmaken.

19
Q

Hoe noem je een organisme dat zelf energierijke stoffen kan aanmaken?

A

Een autotroof organisme.
Een producent.

20
Q

Hoe maken producenten zelf energierijke stoffen aan?

A

Door fotosynthese.
6CO2 + 6H2O -> C6H12O6 + 6O2 (met licht)

21
Q

Wat is een consument?

A

Een organisme dat andere planten of dieren opeet (of consumeert).

22
Q

Hoe noemen we een organisme dat andere planten of dieren opeet?

A

Een consument.

23
Q

Waaruit halen consumenten energierijke, organische stoffen?

A

Bij andere organismen door ze op te eten.

24
Q

Waarom eten consumenten andere organismen op?

A

Om energierijke, organische stoffen te krijgen.

25
Wat is een heterotroof organisme?
Een organisme dat energierijke, organische stoffen moet halen door andere organismen op te eten.
26
Wat is een detrivoor?
Een organisme dat detritus, plantaardige of dierlijke resten, consumeert.
27
Wat is een consument van de eerste orde?
Een consument van de eerste orde is de eerste groep consumenten. Zij halen hun voedsel rechtstreeks uit producenten.
28
Is een herbivoor een consument van de eerste of tweede orde?
Een herbivoor is een consument van de eerste orde.
29
Wat is een consument van de tweede orde?
Een consument van de tweede orde is een consument dat een andere consument (van een lagere orde) opeet.
30
Een carnivoor is altijd een consument van de tweede orde (juist of fout)
fout, een carnivoor kan ook een hogere orde hebben dan twee. Een carnivoor is wel altijd van minstens de tweede orde.
31
Wat is een voedselweb?
sommige dieren eten meerdere soorten of worden door meerdere soorten opgegeten. De voedselketens zijn verbonden en vormen een voedselweb.
32
Wat is een voedselpiramide?
Een voedselpiramide is een kwantitatieve voorstelling van de voedselrelaties in een ecosysteem.
33
Hoe noem je de kwantitatieve voorstelling van voedselrelaties in een ecosysteem?
Een voedselpiramide.
34
Met wat komt een verdieping van een voedselpiramide overeen?
Met een schakel uit de voedselketen.
35
Hoe noemen we een verdieping van een voedselpiramide? (2)
Een voedselniveau. Een trofisch niveau.
36
Hoe verklaar je het verlies aan biomassa in een voedselpiramide? (2)
Verbranding van een deel van de biomassa voor energie productie van het eigenlichaam. (omzetting naar energie, CO2 en H2O) Niet opgegeten materiaal. (sterfte zonder consumptie, onvolledig opgegeten prooien, onverteerd materiaal in uitwerpselen)
37
Wat is een reducent?
Een reducent voedt zich met de afvalstoffen van een trofisch niveau.
38
Welke groep organismen voedt zich met de afval stoffen van een trofisch niveau?
De reducenten.
39
Wat doet een reducent?
Een reducent breekt energierijke, organische verbindingen af tot eenvoudige, anorganische verbindingen.
40
Hoe noemen we het systeem producent -> consument -> reducent -> producent?
De voedselkringloop in een ecosysteem.
41
Wat is een omnivoor?
Een organisme dat plantaardig en dierlijk voedsel kan consumeren.