Voortplanting - De mens Flashcards

(89 cards)

1
Q

Waar liggen de teelballen?

A

In een huidplooi, de balzak, buiten het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom liggen de teelballen waar ze liggen?

A

We liggen buiten het lichaam om ze koel (35°C) te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom moeten de teelballen op hun bepaalde temperatuur gehouden worden?

A

Dit is nodig voor de goede ontwikkeling van de zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de zaadcellen?

A

De mannelijke voortplantingscellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar worden de zaadcellen gevormd?

A

In de wand van de zaadbuisjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van de zaadbuisjes? (2)

A
  • Productie van onrijpe zaadcellen in de wand.
  • Transport van zaadcellen naar de bijbal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar worden de onrijpe zaadcellen opgeslagen?

A

In de bijballen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van de bijbal?

A
  • Rijping van zaadcellen.
  • Tijdelijke opslag van rijpe zaadcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoeveel onrijpe zaadcellen worden vanuit de teelbal, via de zaadbuisjes, afgevoerd naar de bijbal?

A

Miljoenen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de algemene bouw van een zaadcel. (3)

A
  • Kop.
  • Tussenstuk.
  • Zweepstaart.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe worden de rijpe zaadcellen vervoert?

A

Via de zaadleider naar de urinebuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt er toegevoegd aan de zaadcellen?

A

Vocht dat voedingsstoffen en beschermende stoffen bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke organen voegen vocht toe aan de zaadcellen? (2)

A
  • Twee zaadblaasjes aan het eind van de zaadleiders.
  • De prostaatklier.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke klieren liggen onder de prostaat?

A

De klieren van Cowper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van het vocht in sperma?

A

Voedings- en beschermingsstoffen voor de zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van de prostaat?

A

Vocht toevoegen aan de zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van de klieren van Cowper?

A

Voorvocht afscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van voorvocht?

A

Urine buis zuiveren en ontzuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar liggen de eirstokken?

A

Links en rechts in de buikholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Sinds wanneer bevatten de eierstokken eicellen?

A

Sinds de geboorte, beperkte voorraad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat ligt er rondom iedere eicel?

A

Follikelcellen, zij vormen een follikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat vangt de rijpe eicel op?

A

De trechter van de eileider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat transporteert de rijpe eicel?

A

De eileider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar transporteert de eileider de rijpe eicel naartoe?

A

De baarmoeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Omschrijf de baarmoeder.
Een hol, gespierd, peervormig orgaan; bovenaan breed, onderaan smal.
26
Waaruit bestaat de buitenwand van de baarmoeder?
Een dikke spierlaag.
27
Waaruit bestaat de binnenwand van de baarmoeder?
Het baarmoederslijmvlies en vele bloedvaten.
28
Waarom is het baarmoederslijmvlies nodig?
Vasthechting van het embryo aan de baarmoederwand.
29
Wat is de baarmoederhals?
De opening onderaan de baarmoeder.
30
Hoe heet de opening onderaan de baarmoeder?
De baarmoederhals.
31
Wat sluit de baarmoederhals af?
Een slijmprop.
32
Hoe staat de baarmoeder in verbinding met de vagina?
Met de baarmoederhals.
33
Met wat staat, via de baarmoederhals, de baarmoeder in verbinding?
De vagina of schede.
34
Is het maagdenvlies een echt vliesje?
Nee, het is een randje rondom in de vagina.
35
Wat is de functie van de schaamlippen?
Bescherming van de vaginale opening.
36
En welke twee categorieën kunnen we de geslachtskenmerken onderverdelen?
- Primaire geslachtskenmerken. - Secundaire geslachtskenmerken.
37
Hoe heten de geslachtskenmerken aanwezig vanaf de geboorte?
Primaire geslachtskenmerken.
38
Wat zijn primaire geslachtskenmerken?
Geslachtskenmerken aanwezig vanaf de geboorte.
39
Hoe heten de geslachtskenmerken die pas tot uiting komen tijdens de pubertijd?
Secundaire geslachtskenmerken.
40
Wat zijn secundaire geslachtskenmerken?
Kenmerken die pas tot uiting komen tijdens de pubertijd.
41
Hoe noemen we de overgangsperiode van kind naar volwassene?
De pubertijd.
42
Waarvan is het ontwikkelen van secundaire geslachtskenmerken afhankelijk?
Hormonen.
43
Geef een aantal secundaire geslachtskenmerken van mannen. (6)
- Baardgroei. - Groei van strottenhoofd en stembanden. - Sterker skelet en skelet spieren. - Groei van oksel- en borsthaar. - Groei van schaamhaar. - Vergroten van penis en balzak.
44
Geef een aantal secundaire geslachtskenmerken van vrouwen. (5)
- Groei van okselhaar. - Ontwikkeling van borsten. - Vorming van vet. - Verbreding van de heupen. - Groei van schaamhaar.
45
Vanaf wanneer is een jongen geslachtsrijp?
Vanaf de eerste zaadlozing.
46
Vanaf wanneer is een meisje geslachtsrijp?
Vanaf de eerste menstruatie.
47
Waarom is menstrueren een cyclisch proces?
Het is een bepaald gebeuren ",rijping en afvoering van een eicel, dat op regelmatige tijdstippen gebeurt.
48
Geef de 4 fasen van de menstruatie cyclus.
- Fase 1: De menstruatie. - Fase 2: De eicel- en follikelrijping. - Fase 3: De eisprong. - Fase 4: Wachten op eventuele innesteling.
49
Wat gebeurt er in de eerste fase van de menstruatiecyclus?
De menstruatie: baarmoederslijmvlies breekt af en word door bloed van opengescheurde bloedvaten afgevoerd.
50
Wat gebeurt er in de tweede fase van de menstruatiecyclus?
- De rijping van de eicel binnen in de follikel. - Regeneratie van het baarmoederslijmvlies.
51
Wat gebeurt er in de derde fase van de menstruatiecyclus?
De eisprong: De rijpe follikel barst open en de eicel komt vrij uit de eierstok. Deze wordt opgevangen door de eileidertrechter.
52
Wat gebeurt er in de vierde fase van de menstruatiecyclus?
Wachten op eventuele innesteling.
53
Hoe lang overleeft een rijpe eicel?
Maximaal 24 uur.
54
Waar moet de bevruchting van de eicel plaats vinden?
Aan het begin van de eileider.
55
Waarom moet de bevruchting van de eicel aan het begin van de eileider plaatsvinden?
Een eicel overleeft maximum 24 uur, maar de reis door de eileider (10 cm) duurt 5 dagen. De onbevruchte eicel is dood als deze de baarmoeder bereikt.
56
Hoelang houd het verdikte baarmoederslijmvlies zich klaar om het embryo te laten innestellen?
12 dagen.
57
Hoeveel dagen na het begin van de menstruatiecyclus is één follikel gerijpt?
14 dagen.
58
Hoe heeft de eierstok een invloed op het baarmoederslijmvlies? (2)
De rijpe follikelcellen scheiden geslachtshormonen af die: - De groei van het baarmoederslijmvlies stimuleren. - Het aantal bloedvaten in dit baarmoederslijmvlies laat toenemen.
59
Hoe lang na de eiersprong scheiden de follikelcellen nog hormonen af?
14 dagen.
60
Wat neemt de hormoonproducerende taak van de follikelcellen over na 14 dagen?
Het embryo.
61
Wat is witverlies?
Helder of witgeel vocht, afgescheiden door het baarmoederslijmvlies als bescherming tegen infecties.
62
Hoelang overleven zaadcellen, na de zaadlozing, in het lichaam van een vrouw?
3 tot 5 dagen.
63
Wat zijn twee redenen waarom van de miljoenen zaadcellen slechts een paar honderd de eicel bereiken?
- Misvorming - Verkeerde eileider inzwemmen.
64
Wanneer ontstaat een bevruchte eicel?
Op het moment dat een zaadcel en eicel versmelten tot één nieuwe cel.
65
Wat wordt bij elkaar gevoegd door de versmelting van eicel en zaadcel?
De celkernen, en dus het erfelijk materiaal.
66
Hoe nestelt een embryo zich in de baarmoeder?
Via vlokkige uitstulpingen die zich vastgrijpen in het baarmoederslijmvlies.
67
Hoeveel dagen na de bevruchting is de innestelfase van een embryo achter de rug?
14 dagen.
68
Waarom is innesteling van het embryo in het baarmoederslijmvlies nodig?
Om een verbinding tussen moeder en kind te creëren voor de uitwisseling van voedingsstoffen en zuurstofgas.
69
Hoe lang duurt de embryonale fase?
2 maanden.
70
Welke fase volgt op de innestelingsfase van het embryo?
De embryonale fase.
71
Wat groeit er rond het embryo?
Vruchtvliezen die een vruchtwaterzak vormen.
72
Wat vormen de vruchtvliezen?
Een vruchtwaterzak.
73
Welke functies heeft de vruchtwaterzak? (4)
Bescherming tegen: - Schokken. - Stoten. - Uitdroging. - Temperatuurschommelingen.
74
Vanaf welke maand heeft een embryo een typische menselijke vorm?
Vanaf 3 maanden (12 weken).
75
Hoe noemen we het embryo na 3 maanden?
Een foetus.
76
Welke fase start na de embryonale fase?
De foetale groei.
77
Hoe lang duurt de foetale groei?
7 maanden.
78
Waarin eindigt de foetale groei?
In de geboorte.
79
Wat is de placenta?
Het orgaan dat ontstaat uit een deel van het baarmoederslijmvlies en de vlokkige uitstulpingen van het embryo.
80
Hoe is het embryo verbonden met de placenta?
Via de navelstreng.
81
Wat is een ander woord voor placenta?
De moederkoek.
82
Zijn de bloedvaten van moeder en kind met elkaar verbonden?
Neen, ze lopen heel dicht langs elkaar in de placenta.
83
Wat gebeurt er vlak voor de geboorte van het kind, met het kind?
De indaling.
84
Wat is de indaling?
De foetus daalt naar de bodem van het bekken, met het hoofd naar de baarmoederhals.
85
Wat zijn de drie fasen van de geboorte?
- Ontsluiting. - Uitdrijving. - Nageboorte.
86
Beschrijf de ontsluiting. (5)
- Aankondiging van geboorte door weeën (om de 15 tot 30 minuten. - Opening baarmoederhals wordt breder. - Periode tussen weeën wordt geleidelijk korter. - Ontstaan van scheurtjes in de vruchtwaterzak. - "Breken van het water."
87
Beschrijf de uitdrijving. (3)
- Steeds kortere periode tussen weeën. - Moeder begint de persen (perseweeën) - Kindje wordt via de vagina uit het lichaam geduwd.
88
Beschrijf de nageboorte.
Het naar buiten persen van de placenta.
89
Geef acht voorbeelden van anticonceptie.
- Het mannencondoom. - Het vrouwencondoom. - De pil. - Hormonenimplantaat. - Hormonenpleister. - De morning-afterpil - Spermadodende crème - Spiraaltje.