Spijsvertering Flashcards

(64 cards)

1
Q

Wat is de taak van het bloed bij de spijsvertering?

A

Opnemen van nuttige stoffen uit ons voedsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar kan het bloed de nuttige stoffen van ons voedsel opnemen?

A

Enkel vanuit de darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de functie van het gebit bij de spijsvertering?

A

Het verkleinen van grote voedselbrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke drie soorten tanden vind je terug bij de mens?

A
  • Snijtanden.
  • Hoektanden.
  • Kiezen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf de vorm, functie en plaats van de snijtand.

A
  • Vorm: scherp en beitelvormig.
  • Functie: voedsel doorbijten.
  • Plaats: 8 vooraan in het gebit, 4 boven en 4 onder.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf de vorm, functie en plaats van de hoektand.

A
  • Vorm: Scherp en puntiger dan een snijtand.
  • Functie: Losrukken en doorbijten van harder en taaier voedsel.
  • Plaats: 1 aan weerszijden van de rij snijtanden, 4 in totaal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf de vorm, functie en plaats van kies.

A
  • Vorm: knobbelig.
  • Functie: Voedsel pletten en fijnmalen.
  • Plaats: Achter elke hoektand 1 paar valse kiezen, dan 1 paar ware kiezen en dan eventueel 1 verstandskies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel soorten kiezen zijn er?

A

In feite 3:
- De valse kiezen of voorkiezen.
- De ware kiezen.
- De Verstandskiezen, niet altijd aanwezig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke tand word hier beschreven?
Een knobbelige tand

A

Een van de kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke tand word hier beschreven?
Een scherpe, beitelvormige tand

A

Een snijtand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke tand word hier beschreven?
Een scherpe, puntige tand.

A

Een hoektand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke tand word hier beschreven?
Een tand vooraan in het gebit.

A

Een snijtand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke tand word hier beschreven?
Een tand aan de hoeken van een gebit.

A

Een hoektand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke tand word hier beschreven?
Een tand achteraan in het gebit.

A

Een kies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke tand word hier beschreven?
Een tand om voedsel te doorbijten.

A

Een snijtand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke tand word hier beschreven?
Een tand om voedsel te pletten en fijn te malen.

A

Een kies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke tand word hier beschreven?
Een tand om taai voedsel af te scheuren.

A

Een hoektand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de drie uitwendige delen van een tand?

A
  • De wortel.
  • De kroon.
  • De hals.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de functie van de wortel van de tand?

A

Met de wortel zit de tand vast in het kaakbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Met wat zit de tand vast in het kaakbeen?

A

Met de wortel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welk gedeelte van de tand steekt uit boven het kaakbeen?

A

De kroon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar bevindt zich de hals van de tand?

A

Tussen de wortel en de kroon. Het is bedekt met tandvlees.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk onderdeel van de tand bevindt zich tussen de kroon en de wortel?

A

De hals.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk deel van de tand steekt uit boven het kaakbeen?

A

De kroon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke onderdelen van de tand kun je waarnemen bij een lengtedoorsnede?
- Levend beenweefsel, tandbeen/ivoor. - Glazuur. - De tandholte gevuld met tandmerg met daarin zenuwen en bloedvaten. - Het wortelvlies, de ruimte tussen de wortel en het wortelvlies is gevuld met cement.
26
Wat is een ander woord voor tandbeen?
Ivoor.
27
Wat zit er rondom het tandbeen?
Het glazuur.
28
Wat is de functie van glazuur bij de tand?
Bescherming van de tand.
29
Wat is de functie van de tong bij de spijsvertering?
verspreiding tussen de kiezen en vermengen met speeksel.
30
Waarom is het noodzakelijk om voedsel nog kleiner te maken dan wat er in het gebit gebeurt?
Omdat de moleculen van vele voedingsstoffen nog steeds te groot zijn om door het bloed opgenomen te worden.
31
Wat is een voorwaarde voor voedingsstoffen om in het bloed te geraken?
Ze moeten klein genoeg zijn om door de ultrakleine gaatjes in de darmwand te geraken.
32
Wat is vertering?
Het verkleinen van te grote moleculen van voedingsstoffen naar kleinere moleculen.
33
Hoe noemen we het verkleinen van te grote moleculen voedingsstoffen naar kleinere moleculen?
De vertering.
34
En welke kleinere moleculen word zetmeel omgezet?
In kleinere glucose moleculen.
35
Waarom wordt zetmeel afgebroken tot glucose?
Omdat zetmeel niet door ultrakleine gaatjes van de darmwand past en glucose wel.
36
In welke moleculen worden eiwitten omgezet tijdens de vertering?
In amminozuren.
37
Waarom worden eiwitten omgezet in aminozuren tijdens de vertering?
Omdat de grote eiwitmoleculen niet door de ultrakleine gaatjes van de darmwand passen en de kleinere aminozuren wel.
38
Waarom stellen we een vetmolecule voor als de letter E?
Omdat een vet bestaat uit drie vetzuren samengehouden door een bindmolecule.
39
Wat gebeurt er bij de vertering van een vet?
De vetzuren worden worden losgemaakt van het vet.
40
Waar eindigt het verteringsproces?
In de dunne darm.
41
Wat is absorptie bij vertering?
De opname van voedingsstoffen in het bloed.
42
Hoe noemen we het opnemen van voedingsstoffen in het bloed?
Absorptie.
43
Uit welke lagen is de darmwand opgebouwd?
- De buitenwand. - De binnenwand. - De tussenzone.
44
Waaruit bestaat de buitenwand van de darm?
Uit lengte en kringspieren.
45
Waarvoor zorgt de buitenwand van de darm?
Voor de voortbeweging van het voedsel.
46
Wat bevind zich in de tussenzone van de darm?
De bloedvaten.
47
Wat zijn de aanpassingen van de binnenwand van de dunne darm? (3)
Oppervlaktevergroting zodat het absorptieproces beter kan verlopen: - Darmplooien - Darmvlokken op deze darmplooien. - Plooitjes in het celmembraan van deze darmvlokcellen.
48
Hoeveel cellagen heeft de binnenwand van de dunne darm?
één cellaag.
49
Wat is de primaire functie van de dikke darm?
Waterabsorptie.
50
Hoe ontstaat diaree?
Het waterabsorptievermogen van de dikke darm wordt aangepast waardoor er teveel water in de uitwerpselen achterblijft.
51
Hoe noemen we de bloedvaten in de tussenzone van de binnen en buitenwand van de darm?
Darmhaarvaten.
52
Onder invloed van wat worden voedingsstoffen verder verkleint na het kauwen?
Spijsverteringssappen.
53
Waar worden over het algemeen de spijsverteringssappen aangemaakt?
In de spijsverteringsklieren.
54
Welk spijsverteringssap wordt in de mondholte gebruikt?
Speeksel, aangemaakt in de speekselklieren.
55
Welk verteringsproces word gestart door het speeksel?
De vertering van zetmeel (Koolhydraten).
56
Welk spijsverteringssap word aangemaakt in de maag?
Maagsap
57
Welk verteringsproces wordt gestart door het maagsap?
De vertering van eiwitten.
58
Welk verteringsproces word gestart in de darmen?
De vertering van vetten.
59
Hoe werkt gal samen met alvleessap om vetten beter te verteren?
Gal fungeert als emulgator die het vet oplost in kleinere druppeltjes. Dit zorgt voor een groter contactoppervlak tussen het vet en alvleessap.
60
Wat is de functie van de maagportier?
Kringspier onderaan de maag om de voedselbrij gedoseerd naar de twaalfvingerige darm te leiden.
61
Wat zijn de twee hoofdfuncties van het maagsap?
- Vertering van eiwitten starten. - Doden van bacteriën.
62
Welk spijsverteringssap voltooid de vertering?
Het darmsap van de dunne darm.
63
Waarom gebeurt er in de slokdarm geen vertering?
De slokdarm produceert of ontvangt geen spijsverteringssappen.
64
Hoe verklaar je de peristaltiek van een darm?
De samentrekking en ontspanning van de lengte en kringspieren in de buitenwand van de darm.