Het hart Flashcards

(43 cards)

1
Q

Hoe noemen we de weinig gespierde delen bovenaan het hart?

A

De voorkamers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de voorkamers van het hart?

A

De weinig gespierde delen bovenaan het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe noemen de meer gespierde delen onderaan het hart?

A

De kamers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de kamers van het hart?

A

De meer gespierde delen onderaan het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe noemen de bloedvaten die bloed aanvoeren naar de voorkamers?

A

Aders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heet de ader die toekomt in de linkervoorkamer?

A

De longader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heten de aders die toe komen on de rechtervoorkamer?

A

De onderste en bovenste holle ader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe noemen we de bloedvaten die vanuit de kamers vertrekken?

A

Slagaders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe heet de ader die uit de linkerkamer vertrekt?

A

De aorta.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe heet de ader die uit de rechterkamer vertrekt?

A

De longslagader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarop sluit de longader aan?

A

De linkervoorkamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar komt de longslagader uit?

A

De rechterkamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar vertrekt de aorta?

A

De linkerkamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar komen de bovenste en onderste holle aders toe?

A

De rechter voorkamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe heten de bloedvaten die over het hart lopen? (2)

A
  • Kransslagaders
  • kransaders.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat ligt er tussen de linker en rechterkant van het hart?

A

Het tussenschot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat ligt er tussen de voorkamers en de kamers?

A

Hartkleppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat ligt er tussen de kamers en de slagaders die er vertrekken?

A

Slagaderkleppen.

19
Q

Waar liggen de hartkleppen?

A

Tussen de voorkamers en de kamers.

20
Q

Waar liggen de slagaderkleppen?

A

Tussen de kamers waar een slagader vertrekt en de slagader zelf.

21
Q

Wat voor wand hebben de voorkamers?

A

Een dunne spierwand.

22
Q

Welke onderdelen van het hart hebben een dunne spierwand?

A

De voorkamers.

23
Q

Waarom zijn de kamers sterker gespierd dan de voorkamers?

A

Omdat deze krachtiger moeten samentrekken om het bloed te pompen.

24
Q

In welke drie fasen pompt het hart?

A
  • Fase waarin de voorkamers samentrekken.
  • Fase waarin de kamers samentrekken.
  • Fase waarin voorkamers en kamers ontspannen zijn.
25
Waarvoor zorgt het tussenschot van het hart? (2)
- Scheiding van het hart in linker en rechterhelft. - Scheiding van zuurstofarm en zuurstofrijk bloed.
26
Waar komt het zuurstofrijk bloed toe in het hart?
Vanuit de longen in de linkervoorkamer.
27
Waar komt het zuurstofarm bloed toe in het hart?
Vanuit de andere organen in de rechtervoorkamer.
28
Hoe is een slagaderwand opgebouwd, van buiten naar binnen?
- Dunne laag bindweefsel. - Dikke laag spierweefsel. - Dekweefsel.
29
Hoe is de aderwand opgebouwd, van buiten naar binnen?
- Dikke laag bindweefsel. - Dunne laag spierweefsel. - Dekweefsel.
30
Hoe is de wand van de haarvaatjes opgebouwd?
- Dekweefsel.
31
Wat is de functie van de slagaders?
Bloed wegvoeren van het hart naar de organen.
32
Wat is de functie van de aders?
Bloed terugvoeren van de organen naar het hart.
33
Wat is de functie van haarvaten? (2)
- Verbinding tussen slagaders en aders ter hoogte van de organen. - Uitwisseling van stoffen tussen weefselcellen en het bloed mogelijk maken.
34
Welke aanpassing hebben slagaders?
Dikkere laag spierweefsel om de druk van het bloed op te vangen.
35
Welke aanpassingen hebben aders?
Klepjes om terugstroming tegen te gaan.
36
Welke aanpassing hebben haarvaten?
Dunne, goed doorlaatbare wand voor de uitwisseling van stoffen.
37
Wat is weefselvocht?
Het vocht tussen de lichaamscellen, afkomstig van het bloedplasma.
38
Beschrijf de kleine bloedsomloop.
- Rechterkamer. - Longslagader. - Longen. - Longaders. - Linker voorkamer.
39
Beschrijf de grote bloedsomloop.
- Linker kamer - Aorta - Organen - Onderste en bovenste holle aders. - Rechter voorkamer.
40
Waar begint de kleine bloedsomloop?
RECHT NAAR DE LONGEN! Vanuit de rechterkamer.
41
Waar begint de grote bloedsomloop?
De linkerkamer.
42
Waar eindigt de kleine bloedsomloop?
De linker voorkamer.
43
Waar eindigt de grote bloedsomloop?
De rechter voorkamer.