Gesprek Flashcards
1
Q
het gesprek
A
la conversación
2
Q
over iets praten
A
hablar sobre algo
3
Q
zeggen
A
decir
4
Q
de vraag
A
la pregunta
5
Q
vragen
A
preguntar
6
Q
naar iets vragen
A
preguntar por algo
7
Q
het antwoord
A
la respuesta
8
Q
(be)antwoorden
A
responder - of -
contestar
9
Q
voorstellen
A
proponer
10
Q
zich voornemen
A
proponerse
11
Q
aanraden
A
recomendar
12
Q
de raad, het advies
A
el consejo
13
Q
iemand een advies geven
A
dar un consejo a alguien
14
Q
goed/slecht
A
bien/mal
15
Q
spijten
A
sentir
16
Q
Het spijt me
A
lo siento
17
Q
Sorry! Pardon!
A
Perdón!
18
Q
vergeven
A
perdonar
19
Q
Pardon!
A
Perdone!
20
Q
Oke!
A
Vale!
21
Q
Natuurlijk!
A
Claro!
22
Q
Zo is het! Klopt!
A
Así es!
23
Q
Precies!
A
Exacto!
24
Q
Maakt niet uit!
A
Es igual!
25
Het maakt (me) niet uit.
(me) da igual
26
Genoeg!
Basta!
27
van mening zijn
opinar
28
een positieve/negatieve mening over iets/iemand hebben
opinar bien/mal de algo/alguien
29
de mening
la opinión
30
naar mijn mening
en mi opinión
31
willen
querer
32
liever hebben, leuker vinden
preferir
33
hopen, vewachten
esperar
34
ik hoop van wel
espero que sí
35
lijken
parecer
36
interessant
interesante
37
fantastisch
fantástico
38
geweldig, fantastisch
bárbaro
39
Laten we het hopen!
Ojalá!
40
Bezittelijke voornaamwoorden:
| mijn, jouw, zijn/haar/uw, onze, jullie, hun/uw
```
mi(s)
tu(s)
su(s)
neustro/-a(s)
vuestro/-a(s)
su(s)
```
41
Doe hem/haar de groeten van mij.
Dele/Dale recuerdos de mi parte.