GiACTIEEE Flashcards

(29 cards)

1
Q

Paleografie

A

Het lezen, bestuderen en transcriberen van vroegere handschriften, en de context daarvan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Codicologie

A

Focus op de fysieke kenmerken, staat los van het schrift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Diplomatiek

A

De studie van oorkondes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Papyrologie

A

De studie van de materiële vorm op payrus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Majuskel schrift

A

Schrift waarin alle letters tussen 2 denkbeeldige lijnen staan, alles is dus even hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Minuskel schrift

A

Schrift met op en neergaande streepjes, met een basis, een boven en een onderlijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ductus

A

Beschrijving van de wat de kopiist deed toen hij de letters vormde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cursief

A

Schrift met weinig penbewegingen, vaak zit het aan elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ligatuur

A

Als 2 letters aan elkaar worden verbonden dat ze hun vorm verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Insulaire schriften

A

7e-8e eeuw: handschriftencultuur in GB en Ierland die in de nieuw gestichte kloosters plaatsvond
Kregen Latijn bij de Christelijke bekering in de 5e eeuw, veel hulpmiddelen voor de lezer
3 soorten schrift:
- Typische half unicaal
- Unicalen in navolging van Italiaans schrift
- Minuskel met veel half-unicaal met typische letters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beneventaans schrift

A

11e eeuw: regionaal schrift in de abdij Monte Cassino en ontstond in de vroege ME waar vroeger centrum Romeinse wereld lag, de traditie van de Romeinse schriften bestond voort
Minuskel en vroegmiddeleeuwse schriften, stammen van halfunicaal en later Romeins cursief. Gebruik van ligaturen
Verspreidde zich snel vanwege prestige en bleef nog lang in gebruik, in de 11e eeuw werd het geperfectioneerd, formeel en volgens de vaste regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gotische textualis

A

13e + 14e eeuw
Textualis = dichthoekig schrift in NW Europa vanaf de 12e eeuw tot einde ME
Gotisch naar de ontwikkelingen in de kunst, tegelijk met de opkomst universiteiten toen ook de boekproductie verschoof naar professionale instituten
Herkenbaar aan kortere stokjes met dikke verticale streken met rondere letters, minder ruimte tussen regels in 2 smalle kolommen naast elkaar
In de 12e eeuw worden er voor studenten vaak commentaren in glossen geschreven => layouts en regelpatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Unicaal

A

Dominant in de 4e tot 8e eeuw, verdween na val Romeinse Rijk, maar had een lange receptie en is een majuskel
Tegelijk is de overgang van boekral naar codex, met daarmee een nieuwe lay-out
Soms in scriptio continua en geen hoofdletter U
Weinig afkortingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Karolingische minuskel

A

Vanaf het begin 8e eeuw onder Karel de Grote met grote nadruk op duidelijkheid en consistentie
Dominant in de 9e, 10e en 11e eeuw => model voor humanistische schriften, dus open en ruimtelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gotische cursiva

A

Grote groep naast de textualis, vanaf de 13e eeuw werden documentaire schriften ook gebruikt voor boeken ipv text. => minder tijd en nam toe toen de volkstalen groeiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Latere cursiva

A

14e/15e eeuw: humanisten gebruiken karolingische minuskel om Klassiek schrift te herstellen
15e eeuw: nieuwe humanistische minuskel => om snelheid te winnen ging men aan elkaar schrijven
1420: humanitische cursief. Tegelijk ook lopende schriften vanaf Gotische textualis => Gotische cursiva (tot in de 20e eeuw)

17
Q

Discours

A

Een reeks uitingen/communicatie die een bepaald onderwerp, idee of sociale praktijk behandelt binnen een specifieke context

18
Q

Hermeneutiek

A

19e eeuw met Dilthey: ware betekenis tekst achterhalen dor proces van verstehen
= inleven in auteur en intenties via de hermeneutische cirkel

19
Q

Linguistic turn

A

Besef dat taal ook de werkelijkheid creëert
- Wittgenstein: taal en werkelijkheid geven vorm aan elkaar
- Derrida: betekenis van taal veranderd, continu proces van de constructie
- Foucault: tekst is manifestatie van een van vertoog => onderzoek naar discoursen in een tekst.
Tegelijk doet een discours ook iets. Hajer: gereproduceerd door praktijken, geeft de werkelijkheid ook vorm

20
Q

Meerwaarde discoursanalyse

A

1: Verfijnen traditionele historische methoden
2: Blootleggen van sociale/ideologische positie auteur
3: Ontwaren bredere socio-culturele veranderingen
4: Verklaren historische veranderingen

21
Q

Stappenplan

A

1: Context van de tekst
2: Externe tekst
3: Interne tekst

22
Q

Aselecte steekproef

A

Geen voorkeur bij de selectie

23
Q

Systematische steekproef

A

Volgt een patroon

24
Q

Gestratificeerde steekproef

A

Begint altijd met alleen een jaar/groep/plek

25
Frequentietabel
Hoe vaak iets voorkomt in de data
26
Kruistabel
Verband tussen 2 variabelen uit de data
27
Chikwadraattest
Meting van de verwachte uitkomts ten opzichte van de werkelijke uitkomst
28
P-waarde
Waarde die uit de Chi2 toets komt, geeft dus aan hoe groot de kans is dat het de gemeten waarden teoval zijn. Hoe lager de waarde, hoe groter de kans dat het geen toeval is, alger dan 0,05 voor geen toeval.
29
Cramers V
Een maat voor de sterkte van de associatie tussen twee categorische variabelen in een kruistabel en varieert tussen 0 en 1. Hoe dichter bij de 1, hoe meer de variabelen aan elkaar zijn gerelateerd. Vanaf 0,3 is er een noemenswaardig verband, vanaf 0,6 is er een sterk verband.