Hc 2 farmacokinetiek Flashcards

(63 cards)

1
Q

Wat is het first-pass effect en wat zijn de gevolgen ervan voor orale medicatietoediening?

A

Het first-pass effect verwijst naar de aanzienlijke metabolisatie van een medicijn in de lever na opname via het maag-darmkanaal. Hierdoor bereikt slechts een deel van het medicijn de bloedbaan. Bij orale toediening is daarom vaak een hogere dosis nodig dan bij intraveneuze toediening om hetzelfde effect te bereiken. Wel leidt de tragere opname tot een langduriger aanwezigheid van het medicijn in het bloed. Medicijnen met dezelfde werkzame stof maar verschillende afgifte of ontbinding zijn niet bio-equivalent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen pharmacokinetics en pharmacodynamics?

A

Farmacokinetiek is wat het lichaam doet met het geneesmiddel (studie van absorptie, distributie, metabolisme en excretie van de drug in het lijf)

Farmacodynamiek, is wat het geneesmiddel doet met het lichaam (op celniveau) - hoorcollege 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe beïnvloedt biologische beschikbaarheid (bioavailability) de medicijnrespons en de keuze van een geneesmiddel(product)?

A

Bioavailability is het percentage van een toegediende dosis dat uiteindelijk in de bloedbaan terechtkomt. Bij intraveneuze toediening is dit 100%, terwijl het bij orale toediening vaak lager is door afbraak in de lever (first-pass effect). Een lage biologische beschikbaarheid kan leiden tot een zwakker of korter effect, waardoor hogere doseringen nodig zijn of een ander toedieningsproduct gekozen moet worden om het gewenste effect te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn verschillende manieren van absorptie en hoe beïnvloeden die de biologische beschikbaarheid (bioavailability) van een medicijn?

A

Absorptie kan plaatsvinden via orale inname, injectie (intraveneus, subcutaan), inhalatie, of via de huid (transdermaal). De biologische beschikbaarheid hangt af van hoe goed en hoeveel van het medicijn de bloedbaan bereikt. Intraveneuze toediening heeft 100% biologische beschikbaarheid; bij orale toediening kan dit lager zijn door bijvoorbeeld het first-pass effect in de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent de term absorptie in het kader van farmacokinetiek?

A

Absorptie: de beweging van een medicijn vanaf de toedieningsplaats naar de bloedbaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar staat ADME voor?

A

ADME is farmacokinetiek samengevat in 4 letters. Het staat voor:

Absorptie

Distributie

Metabolisme

Eliminatie/ excretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Van welke drie dingen hangt de mate van absorptie af?

A

Toedieningswijze (intraveneus, oraal, transmusculair, transdermaal)

Formulering en chemische eigenschappen van drug

Fysiologische factoren die plaats van absorptie kunnen beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn verschillende manieren van toediening?

A

Enteraal = inname waarbij slokdarm, maag en dikke- en dunne darm bij betrokken zijn (spijsverteringsstelsel). Soms zijn hulpmiddelen nodig voor opname op juiste moment.

Parenteraal = niet via maagdarmkanaal -> via een spuitje/ infuus.

Topicaal = direct via de huid of slijmvlies (transdermaal). Eigenschappen van een stof bepalen dat het lokaal terecht komt, maar wel door de huid heen gaat (bijv. nicotinepleister, EMLA of lidocaïne zalf).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar is topicaal toedienen effectief?

A

Effectief in slijmvliezen (oog, neus (intranasaal), oren, longen (inhaleren), vagina, urinebuis en rectum).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn verschillende manieren waarop je parentaal kan toedienen?

A
  • Intraveneus (i.v.): in de bloedbaan
  • Intramusculair (i.m.): in de spier (vaccin)
  • Subcutaan: onder de huid (insuline of hormoonpreparaten)
  • Intra-arterieel: in de arterie
  • Intra-articular: in gewrichten (ontstekingsremmer in het gewricht, bijv. bij reuma)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn verschillende manieren waarop je enteraal kan toedienen?

A
  • Oraal (p.o.) [per os]
  • Orodispergeerbaar: lost op in mondholte
  • Sublinguaal/buccaal: opname onder de tong. Bijv. spray of tabletje, nitroglycerine tegen angina: gaat via bloedbanen van mondholte naar vaten van het hart.
  • Rectaal: slijmvlies heeft bloedvaten die niet eerst nog langs de lever gaan, daardoor komt het direct in je bloedbaan terecht. Bijv. zetpillen.
  • Lever [portal vein]. In principe gaat alles eerst naar de lever, tenzij je iets sublinguaal of rectaal inneemt. Q: Hoe verschillen buccale (mondholte) en rectale inname van de orale weg?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is ontbinding?

A

Proces waarbij een stof een ‘oplossing’ wordt voordat het kan worden geabsorbeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke geneesmiddelen zullen gemakkelijker door de bloed-hersenbarrière worden opgenomen, een lipofiel of een hydrofiel geneesmiddel?

A

Door BBB dan lipofiel, voor transport door bloed hydrofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan een stof makkelijk in een cel worden opgenomen?

A

Door vetoplosbaar te zijn (makkelijk door celmembranen om door celwand heen te komen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan een stof makkelijk in een maagdarmkanaal worden opgenomen?

A

Door wateroplosbaar te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn belangrijke eigenschappen van een medicijn die bepalen hoe makkelijk het wordt opgenomen in het lichaam/ hoe makkelijk de ontbinding gaat?

A

Zuurgraad (pH) van locatie en het stofje

Lipofiel (vet aantrekkend: goed oplosbaar in vet)/ hydrofoob (waterafstotend) -> Gaat goed via de huid

Lipofoob (vetafstotend) / hydrofiel (wateroplosbaar) -> Gaat goed via vloeistoffen en slijmvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn delayed of systained release formations?

A

Delayed of sustained release formations zijn speciale formuleringen of coatings die worden gebruikt om oplossing te vertragen, waardoor ook absorptie wordt vertraagd. Dit is niet nodig bij vloeibare stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen epiduraal en intrathecaal toendinen vai het ruggenmerg (=parenteraal)?

A

Epiduraal = ruggenmerkprik in vloeistof dichtbij ruggenmerg; moet nog door BBB. Hierdoor werkt het trager, langer en is het beter te reguleren. Toegepast bij een gewone bevalling voor pijnverlichting. Minder kans op infectie.

Intrathecaal = ruggenprik gaat meteen door BBB, in CSF. Daardoor is het direct, snel, heftig, lokaal en beter getimed. Er moet geen ontsteking ontstaan. Bij acute keizersnede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer is de kans het grootst dat een toxisch effect optreedt na het innemen van een extra tablet: vóór of na het bereiken van Tmax, en waarom?

A

De kans op een toxisch effect is groter als de extra tablet wordt ingenomen vóór Tmax, omdat de bloedconcentratie dan nog stijgt en cumulatie kan optreden. Na Tmax is de bloedconcentratie al op zijn piek en begint de stof af te breken, waardoor het risico op ophoping en toxiciteit minder groot is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het therapeutisch gebied van een medicijn?

A

Waarbinnen het medicijn effect heeft (individueel bepaald).

Wanneer het therapeutisch gebied breed is, is dit gunstig voor de behandeling en zijn er weinig schadelijke effecten. Als het klein is, kom je snel in toxisch gebied terecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is toxisch gebied van een medicijn?

A

Dit is waarin je teveel inneemt, waardoor je bijwerkingen krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen passieve diffusie en carrier-mediated transport bij de opname van geneesmiddelen?

A

Passieve diffusie is een energie-arm proces waarbij geneesmiddelen zich verplaatsen van een hoge naar een lage concentratie zonder hulp van eiwitten, en het is niet verzadigbaar. Vetoplosbare stoffen bewegen makkelijk door membranen, wateroplosbare via kanaaltjes. Carrier-mediated transport gebruikt een eiwit (carrier) dat het geneesmiddel actief en energie-afhankelijk over het membraan pompt. Dit proces is verzadigbaar en specifiek voor bepaalde moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Als een medicijn in CSF wordt ingespoten, gaat het dan voorbij de BBB?

A

Ja, epidurale toediening moet nog door de BBB. Bij een intrathecale toediening bypass je de BBB.

Psychofarmica moet altijd door de BBB kunnen om te werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent distributie van een geneesmiddel en welke factoren beïnvloeden dit proces?

A

Distributie is het transport van een geneesmiddel via het bloed naar de plaats van werking, zoals weefsels en intracellulaire vloeistoffen. Factoren die distributie beïnvloeden zijn binding aan plasma-eiwitten, oplosbaarheid in lichaamsvet, capillaire permeabiliteit en lipofiele eigenschappen van het geneesmiddel. Sommige weefsels, zoals de lever, zijn goed doorlaatbaar, terwijl het brein beschermd wordt door de bloed-hersenbarrière (BBB).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Wat gebeurt er als P-glycoproteinen in de lever zitten?
Dan komt de drug juist weer in het bloed. Daarmee voorkomt het ook voor een deel dat het afgebroken wordt!!! In het algemeen kan p-gp dus voorkomen dat stof door de cel wordt opgenomen.
15
Wat is een p-glycoproteine?
Het is een plasmamembraaneiwit/ transmembraanpomp die actief substraten uit de cel transporteert - Vermindert dus de opname van (sommige) geneesmiddelen - Komt tot expressie in het darmepitheel, levercellen, nier-cellen, bijnier en endotheelcellen die de bloed-hersenbarrière en de bloed- testisbarrière vormen: extra (selectief) mechanisme ter bescherming. - Er bestaan P-glycoproteïneremmers - het pompt het medicijn terug uit het bloed naar de maag. Let op als het in het lever zit pompt het juist terug in het bloed
15
Als een stof is opgenomen in je bloed, kan het zich verspreiden. Distributie van medicament over lichaamscompartimenten: waar is medicijn op een bepaald moment? Waar hangt dit vanaf?
Carrier proteins [bindingseiwitten] (bijv. albumine). Bindingseiwitten zorgen voor makkelijker transport, bijv. wanneer iets vet oplosbaar is en het naar het bloed moet. pH Vet oplosbaarheid - Stoffen die vet oplosbaar zijn kunnen makkelijk naar vettige organen (lever), maar ze kunnen ook naar andere plekken: intracellulair, extracellulair of het bloed.
16
Hoe kan je in cijfers uitdrukken waar medicijn is als je het meet?
Met Volume of distribution (Vd). Als het niet in het bloed is, is het dus ergens anders. Als je heel weinig meet in het bloed, is het dus verdeeld in het lijf en dan is Vd hoog. Het is een maat voor waar het te vinden is. - Als Vd laag is (kleiner dan 0.2), dan voornamelijk in bloedplasma en niet in andere compartimenten. - tussen de 0.2 en 0.7 vooral in extracellulaire vloeistof - Als Vd hoog is, dan is het overal (bijna niet meetbaar in het bloed).
16
Wat zijn drie redenen waarom de dosis van een medicijn lager is in het bloed dan is ingenomen?
1. Enzymen zetten een deel om; 2. Glycoproteïnen pompen stof uit je lijf; 3. Een deel wordt afgebroken door enzymen in de lever Dit heet ook wel het first-pass effect
16
Hoe beïnvloedt een P-gp inhibitor de opname van medicatie?
Over het algemeen zal het ervoor zorgen dat medicatie beter wordt opgenomen.
17
In welke omstandigheden kan Volume distribution (Vd) veranderen?
Bijvoorbeeld bij leeftijd, zwangerschap, ziekte, niveaus van eiwitontbinding van het geneesmiddel, vetgehalte. Kennis hebben van VD heeft gevolgen voor de therapeutische dosis.
18
Wat is xenobiotisch metabolisme?
De biochemische wijziging van farmaceutische stoffen (= xenobiotica (lichaamsvreemd)) door levende organismen, gewoonlijk via gespecialiseerde enzymatische systemen. Het is dus omzetting van lichaamsvreemde stoffen zodat ze gebruikt kunnen worden.
19
Wat is de functie van enzymen in het lichaam?
Ze versnellen biochemische reacties zonder zelf verbruikt te worden (katalysatorfunctie). Een enzym is een door een organisme geproduceerde stof, voornamelijk eiwitten, die als katalysator fungeert om een specifieke biochemische reactie te bewerkstelligen. Een katalysator is een stof die de snelheid van een specifieke chemische reactie beïnvloedt zonder zelf verbruikt te worden.
19
Wat zijn de gevolgen voor de dosis die iemand nodig heeft van CYP3A4?
Als iemand een fast metaboliser is, en dus veel van dat enzym heeft, hebben ze vaak ook meer medicatie nodig. Soms DNA testen om te bepalen hoeveel CYP2D6 iemand heeft, want dat bepaalt de dosis.
19
Wat gebeurt er tijdens metabolisme van een geneesmiddel?
Fase 1: Stap omzetting in reactieve stof gaat in 2 fasen: 1) zuurstofmoleculen aanplakken 2) ionen verwijderen Een geneesmiddel veranderen (polairder/ neutraler maken) zodat het lijf er iets mee kan. Bijvoorbeeld door de oplosbaarheid ervan te veranderen waardoor het makkelijker uit te scheiden is via urine. De termen die hier bij horen zijn oxidatie, reductie, hydrolyse en hydroxylering. Fase 2: Conjugatie = binding van het geladen stof zoals glutathion (GSH), sulfaat, glycine, of glucuronzuur aan de stof, om het klaringsvermogen te vergroten (het is makkelijker uit te scheiden wanneer er iets aan 'vast wordt geplakt' omdat het dan wordt geneutraliseerd > hydrofiel maken voor betere excretie. DUS: !! Fase I met cyp450 enzymen (reactieve stoffen) !! Fase II conjugatie door water oplosbare dingen (iets aan vastplakken).
19
Wat is de rol van het enzym CYP450 bij geneesmiddelen?
Het zijn de belangrijkste enzymen die betrokken zijn bij het metabolisme en (in)activering van geneesmiddelen. Tot de substraten (waar het enzym mee reageert) van de CYP-enzymen behoren metabole (lichaamseigen stoffen) tussenproducten zoals lipiden en steroïdhormonen, maar ook xenobiotische stoffen zoals geneesmiddelen en andere giftige chemicaliën. De meeste geneesmiddelen worden door CYP's gedeactiveerd, zodat ze daarna makkelijker uitgescheiden kunnen worden. Ook worden veel stoffen door CYPs geactiveerd om hun actieve verbindingen te vormen.
20
Wat wordt er bedoeld met 'clearance ability'?
De totale clearace ability is de mogelijkheid van het lichaam om de drug te verwijderen uit het plasma. Dit is de renale clearance (uitscheiding via de nieren) plus de lever clearance (afbraak in de lever) plus afbraak in andere weefsels.
20
Wat zijn voorbeelden van andere enzymen, behalve CYP450, die betrokken zijn bij biotransformatie (metabolisme)
MAO (deactiveert serotonine, adrenaline, dopamine) COMT (degradeert (zorgt voor afbraak) catecholamines)
20
Kun je het netto effect van fase 1 en 2 van metabolisme beschrijven?
Fase 1 zorgt voor omzetting van de drug door CYP450. Hierdoor kan het lijf er iets mee. In fase 2 wordt het omgezet in iets anders, zodat het makkelijker uitgescheiden kan worden.
20
Wat is drug interaction en noem twee soorten hiervan. Hoe verandert elke de drug response en veiligheid ervan?
Drug-drug interactie is wanneer twee drugs tegelijk worden genomen. Voorbeelden: 1. Competitieve enzymremming: Twee geneesmiddelen worden door hetzelfde enzym gemetaboliseerd; het geneesmiddel met lagere affiniteit wordt minder afgebroken en kan zich opstapelen, wat kan leiden tot toxiciteit. 2. Enzyminductie: Een geneesmiddel verhoogt de productie van leverenzymen, waardoor andere geneesmiddelen sneller worden afgebroken en minder effectief zijn, wat een hogere dosis nodig kan maken.
20
Wat doet CYP3A4?
Dit is een onderdeel van de CYP450 familie, en is de meest voorkomende CYP450 in de lever. Speelt een grote rol bij het metabolisme van meer dan 50% van alle geneesmiddelen. Wordt beïnvloed door bepaalde voedingsmiddelen (zoals grapefruit, dat remt het door middel van CYP3A4) en genetische variatie. Hierin heb je trage en snelle metaboliseerders (slow vs. fast metabolisers, weinig/ veel van enzym)
20
Wat betekent excretie/ eliminatie?
Een aantal processen waarbij een geneesmiddel uit een organisme wordt geëlimineerd, hetzij in ongewijzigde vorm (ongebonden moleculen via urine of gal/feces), hetzij gewijzigd als een metaboliet. Eliminatie omvat dus metabolisme en uitscheiding/excretie.
20
Vindt er ook eliminatie plaats voor Tmax?
Eerst netto meer absorptie naar netto meer eliminatie. En niet de volledige dosis oraal ingenomen medicatie komt in het bloedplasma terecht.
21
Wat zijn de klaringsorganen?
1. Lever/ hepatisch (voor omzetting). Vet oplosbare stoffen met gal neutraliseren en terug naar darm (uitscheiding via feces) 2. Nieren/ renal of nephron (via urine afvalstoffen uitscheiden door binding aan albumine) Andere manieren van excretie: stof kan naar foetus, uitscheiding via urine, feces, longen, zweet, melk, speeksel, tranen en haren.
21
Wat betekent t1/2?
Dit is de halfwaardetijd van een medicijn. Plasmahelft levensduur, of de tijd die nodig is om een maximaal gemeten plasmadosis met 50% te reduceren.
21
Is er al metabolisme en afbraak voordat het max level bereikt wordt?
Wel bij orale inname, door het first pass effect.
21
Wat is therapeutische drug monitoring (TDM)?
In de gaten houden hoeveel van het medicijn aanwezig is in het lichaam. Je wil ervoor zorgen dat iemand op het optimale niveau van het medicijn blijft. Bij een smalle therapeutische index wil je het extra goed in de gaten houden. Relevant voor bijvoorbeeld * Anti-epileptica (zoals carbamazepine, fenytoïne en valproïnezuur) * Stemmingsstabilisatoren (met name lithiumcitraat) * Antipsychotica (zoals pimozide en clozapine)
22
Wat is ED50?
Effectieve dosis = "mediaan effectieve dosis" is de dosis die een kwantitatief effect veroorzaakt (alles of niets) bij 50% van de bevolking die het inneemt.
22
Wat is therapeutische breedte?
Bandbreedte tussen ED50 en TD50. Je wil deze breed hebben.
22
Wat is TD50?
Mediane toxische dosis = dosis waarbij toxiciteit optreedt in 50% van gevallen; wil je vermijden.
22
Hoe kan toxiciteit worden voorkomen?
Beginnen met een lage dosis of medicatie met een smalle therapeutische index vermijden.
23
Welke van de onderstaande kan worden beschouwd als het meest 'veilig'? Therapeutische index: A. 100:1 B. 10:1 C. 2:1
C is het gevaarlijkste; A heeft breedste index (meest veilig).
24
Wat is een diurnaal ritme?
Een 24-uurs biologisch ritme waarbij lichaamseigen stoffen en processen in intensiteit wisselen afhankelijk van het tijdstip van de dag.
24
Noem twee hormonen die vooral 's nachts actief zijn. Welke hormonen zijn juist actiever in de ochtend?
Melatonine, groeihormoon Cortisol, testosteron. Insuline en temperatuur wat later.
24
Wat is tolerantie en sensitisatie?
Tolerantie = je gaat er in de tijd meer van nodig hebben. Sensitisatie = je wordt gevoeliger dus minder medicatie nodig in de tijd.
25
Wat is chronofarmacologie en waarom is het belangrijk bij het voorschrijven van medicijnen?
Chronofarmacologie is de studie van hoe het tijdstip van inname invloed heeft op de werking en bijwerkingen van medicijnen. Het is belangrijk omdat sommige medicijnen effectiever of veiliger zijn als ze op een specifiek moment van de dag worden ingenomen, afgestemd op het biologische ritme en ziekteactiviteit. Een slaapverwekkend medicijn neem je beter 's avonds in plaats van 's ochtends.
26
Waarom is het belangrijk om bij sommige ziekten rekening te houden met het tijdstip van medicatie-inname?
Omdat de ernst of activiteit van de ziekte per moment van de dag kan verschillen, wat invloed heeft op de effectiviteit van de behandeling.
26
Welke fysiologische factoren kunnen absorptie beïnvloeden?
- De contacttijd met de epitheellaag van het maagdarmkanaal is ook een belangrijke factor bij de absorptie van geneesmiddelen (sneller (bijv. diarree) = minder absorptie, maar te lang is ook niet goed). - Sommige voedselsoorten of andere medicamenten binden aan het medicament waardoor absorptie belemmerd kan worden. Maaglediging: grote maaltijd, tragere lediging dus tragere absorptiesnelheid. - Mensen met heel weinig maagzuur (achlorhydria) kunnen slechte tabletoplosbaarheid ervaren, wat ook absorptie beperkt. - Bloedstroom: een persoon in cardiopulmonaire arrestatie heeft drugs IV nodig vanwege een verminderde bloedstroom.
26
Welke fysiologische factoren kunnen distributie beïnvloeden?
- Capillaire doorlaatbaarheid - Relatieve vetoplosbaarheid - Bloedstroom - Albumine is het plasma-eiwit met het grootste vermogen om geneesmiddelen te binden. Binding aan plasma- eiwitten beïnvloedt de distributie in weefsels, omdat alleen geneesmiddelen die niet gebonden zijn, beschikbaar is om weefsels binnen te dringen, zich te binden aan receptoren en activiteit uit te oefenen. Als het vrije geneesmiddel de bloedbaan verlaat, komt er meer gebonden geneesmiddel vrij uit de bindingsplaatsen. Er wordt gestreefd naar een balans tussen vrije en gebonden medicatie. Iemand met een laag albumine gehalte moet oppassen met dosering van medicatie, want dan is er meer vrije medicatie in het bloed. - Lichaamssamenstelling - Cardiale decompensatie (hartfalen) - Leeftijd.
27
Welke fysiologische factoren kunnen metabolisme beïnvloeden?
- Het metabolisme van geneesmiddelen kan sterk verschillen tussen bevolkingsgroepen. Een tekort aan sommige metaboliserende enzymen is genetisch bepaald en leidt tot een slechte tolerantie van bepaalde geneesmiddelen. - Leeftijd is een andere belangrijke variabele die van invloed is op het metabolisme. De orgaanfunctie neemt geleidelijk af met de leeftijd en ouderen kunnen geneesmiddelen die metabolisme vereisen slecht verdragen. De zeer jonge mensen moeten speciale aandacht besteden aan de dosering van geneesmiddelen vanwege de onvolwassenheid van hun orgaansystemen.
28
Welke fysiologische factoren kunnen excretie beïnvloeden?
De volledige eliminatie van een geneesmiddel uit het lichaam is afhankelijk van een normale lever- en nierfunctie. De nier is het belangrijkste uitscheidingsorgaan; de lever draagt echter ook bij tot de eliminatie door metabolisme en uitscheiding in de ontlasting via de gal. - Nier- of leverfalen, of aandoeningen waarbij de bloedtoevoer naar deze organen verminderd is, bemoeilijken de selectie van geneesmiddelen en doses. Geneesmiddelen die afhankelijk zijn van uitscheiding door de nieren zijn niet de beste keuze voor patiënten met nierfalen. Patiënten met een leverziekte verdragen beter geneesmiddelen die uitsluitend via de nieren worden uitgescheiden. - Leeftijd moet in aanmerking worden genomen bij de bespreking van de uitscheiding van geneesmiddelen
28
Hoe kan bioavailability drug response en product selectie beïnvloeden?
Als er een groot first-pass effect is, is de bioavailability lager, waardoor je beter voor intraveneuze toediening kan kiezen i.p.v. orale toediening.
29
CYP2d6
onderdeel van de CYP familie. zorgt voor metabolsime en eliminaite, langzame vs snelle verwerking - Langzaam = mensen die weinig CYP2D6 hebben - snel = mensen die veel CYP2D6 hennen