HC1 Flashcards

(55 cards)

1
Q

Wat betekent farmacodynamiek?

A

Wat medicatie doet met het lichaam.

We focussen op een zenuwcel, die signalen ontvangt en uitzendt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een G protein linked/ coupled receptor voor een messenger pathway?

A

Een G-protein (receptor) is een voorbeeld van een eiwit vlak bij het membraan. Een stof (ligand/ first messenger) kan binden (bijv. neurotransmitter of hormoon) aan een receptor, waardoor de receptor van vorm verandert. Een G-protein bindt daardoor aan de neurotransmitter receptor en aan een enzym systeem (E) (of effectoreiwitten, ionkanalen). Het enzym raakt geactiveerd en die kunnen iets anders activeren (second messenger: versterking in de cel). Hierdoor kan een signaal veranderen, omdat een ion juist open of dicht wordt gezet. Er is dus een hele schakel van verschillende stappen waardoor iets in de cel verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kan GABA een ligand zijn?

A

Ja. Een ligand is een molecuul dat aan een ander molecuul bindt; vaak een hormoon of neurotransmitter die bindt aan een receptor. Voorbeelden: GABA, serotonine, dopamine, psychofarmaca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom gebeurt er niet direct iets met het DNA na binding aan receptor

A

Het is handig dat er stapjes tussen zitten. Hierdoor kan er versterking van het signaal komen. Ook wordt het signaal op verschillende niveaus gegeven. Een cel kan ook zelf invloed hebben op de hoeveelheid receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Down-regulation

A

Het lichaam zorgt voor minder receptoren in een membraan, waardoor de cel relatief ongevoeliger wordt voor signalen van buitenaf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Up-regulation

A

Het lichaam maakt meer receptoren aan, waardoor de cel gevoeliger wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kan het voordeel zijn van dit amplificatiesysteem?

A

Dankzij de vele verschillende signaaltransductiecascades kunnen neuronen op verbazingwekkend uiteenlopende biologische manieren reageren op een hele reeks chemische berichtensystemen. En weinig stof nodig voor reactie.

–> Dit is dus zo’n cAMP-systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is kinase voor een messenger pathway?

A

Kinase is een enzym (en third messenger) dat ervoor zorgt dat een fosfaatgroep (P) bindt aan een ander eiwit (fosforproteïne zoals ligand-gated ion channel) of molecuul, waardoor energie wordt toegevoegd. Dat kan gebruikt worden om bijvoorbeeld een ion kanaal open te zetten of om een enzym te activeren. ATP is de universele energiebron van het lichaam, het levert energie. Als de fosfaatgroep (P) loslaat, komt energie vrij om reacties te veranderen. Kinase kan dus actief binden om iets te activeren.

–> Kinase schiet ‘p’ op eiwitten/ moleculen door dit van ATP af te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet het cAMP-systeem (adenosine monophosphate)?

A

Het versterkt (amplificatie) de reactie snel: één “eerste boodschapper” leidt tot de vorming van een miljoen productmoleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werkt het ‘aan-/ uitzetten’ van genen?

A

DNA codeert voor het maken van een eiwit. Aan de voorkant van DNA heb je regio’s waar genen of transcriptiefactoren aan kunnen binden (enhancer en promoter regio’s). Een gen wordt nooit zomaar afgeschreven, daarvoor is bijvoorbeeld een transcriptiefactor nodig. Een transcriptiefactor kan inactief zijn en geactiveerd worden door bijvoorbeeld kinase (dus derde en vierde boodschappers). Dan wordt het actief (gefosforyleerd) en bindt het aan een enhancer/promoter regio. Dat gen kan dan worden afgeschreven (RNA wordt mRNA), waardoor een eiwit gemaakt kan worden (het eiwit is het ‘product’ van activatie van een specifiek gen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is phosphate voor een messenger pathway?

A

Fosfatase als third messenger kan juist een verbinding verbreken en ergens energie (=fosfaatgroep) van af halen.

–> Doet dus ongeveer het tegenovergestelde van kinase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de drie soorten messenger pathways?

A
  1. G-protein linked/ coupled receptr
  2. Kinase
  3. Phosphatase

–> Er zijn er meer maar deze zijn besproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn enzymen?

A

Enzymen zijn complexe proteïnen die specifieke chemische veranderingen van het substraat veroorzaken. Ze hebben een effect tussen twee andere stoffen. Als een enzym bindt aan een substraat, verandert het substraat van vorm; er wordt iets toegevoegd of juist afgehaald. Daarna

kan het enzym opnieuw gebruikt worden (er wordt dus niks veranderd aan het enzym zelf). Enzymen kunnen één ding doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet monoamine-oxidase (MOA?

A

MAO zorgt voor de afbraak van monoamines zoals serotonine, dopamine en noradrenaline (als er teveel aanwezig is).

Bijvoorbeeld bij serotonine: het knipt er iets vanaf, waardoor het geen serotonine is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er als je MAO blokkeert?

A

Monoamine-inhibitor (= farmaca met antidepressieve werking) kan MAO blokkeren. Dat zorgt er direct voor dat je meer serotonine overhoudt in de synaps. Het enzym kan dus minder goed zijn werk doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doet een reversibele inhibitor?

A

Een reversibele inhibitor (medicijn) kan binden aan een enzym, waardoor het substraat zelf niet aan het enzym kan binden (competitie tussen inhibitor en substraat waarbij meestal de inhibitor wint). Het effect is dat er minder substraat wordt omgezet.

Dit kan dus nog teruggedraaid worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doet een irreversibele inhibitor?

A

Een irreversibele inhibitor kan niet meer vervangen worden door een substraat; hierdoor zou je bijvoorbeeld nooit meer serotonine kunnen afbreken; het enzym is niet meer bruikbaar. Je zou dan meer enzymen moeten aanmaken, maar dat duurt een tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een monoamine neurotransmitter?

A

Monoamines zijn neurotransmitters die zijn afgeleid van één aminozuur. In dit geval van aromatische aminozuren: een eiwit. Het lijf kan een aminozuur uit voeding omzetten in een neurotransmitter. Bijv. histamine, catecholamines (dopamine, noradrenaline, adrenaline), tryptamines (serotonine, melatonine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is cross responsiviteit?

A

Cross responsiviteit houdt in dat die monoamine recyclers niet zo kieskeurig zijn en soms ook andere monoamines kunnen heropnemen. Als er bijvoorbeeld veel norepinephrine in de synaps is, doet een DAT niet zo moeilijk er neemt hij naast dopamine ook wat norepinephrine terug op in de cel (NET neemt dopamine op en vice versa).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn reuptake transporters?

A

Reuptake transporters zijn membraaneiwitten die ervoor kunnen zorgen dat als er een net een actiepotentiaal is geweest, een deel daarvan terug opgenomen wordt in de presynaptische cel. Voorbeelden hiervan zijn SERT (voor serotonine), NET (voor noradrenaline), en DAT (voor dopamine).

Deze transporters werken op basis van cotransport met ionen zoals Na⁺ en Cl⁻. Ze gebruiken het natriumgradiënt (buitenzijde van de cel: veel Na⁺; binnenzijde: weinig) om neurotransmitters actief terug de cel in te trekken. Dit gebeurt indirect actief, met energie geleverd door de Na⁺/K⁺-ATPase (de natriumpomp), die continu het natriumgradiënt in stand houdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn vesicular transporters?

A

Intracellulaire ‘vesicular monoamine transporters’ (VMATs) zitten in de presynaptische cel en zorgen ervoor dat neurotransmitters (SE, DA, NA) worden heropgenomen in de vesikles.

Voorbeelden hiervan zijn VMATs (voor serotonine, dopamine en noradrenaline), VacT (voor acetylcholine), VIAATs (voor GABA), en Vglut (voor glutamaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er met neurotransmitters als ze eenmaal terug in de cel zijn?

A

Opnieuw opgeslagen in vesikels via een ander transporteiwit: VMAT (Vesicular Monoamine Transporter)

Of afgebroken door MAO als ze niet worden hergebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen reuptake inhibitors en vesicular transporters?

A

Het doel van reuptake inhibitors is heropname van neurotransmitters uit de synaptische spleet terug in het cytoplasma van de presynaptische zenuwcel. Deze zitten dus OP het membraan van de presynaptische cel.

Het doel van vesicular transporters is transport van neurotransmitters van het cytoplasma naar de synaptische blaasjes (vesikels) voor opslag en latere afgifte. Deze zitten dus IN de presynaptische cel.

15
Q

Wat is een vesicle en waar is het gelokaliseerd?

A

Een vesicle bevindt zich in de presynaptische cel en bevat

neurotransmitterstof.

16
Hoe wordt serotonine geproduceerd?
Er is geen gen voor de aanmaak van serotonine in het DNA, maar wel voor de enzymen die serotonine aanmaken. Serotonine wordt aangemaakt uit het aminozuur tryptofaan. Tryptofaan komt uit voeding. [!] Tryptofaan is gekoppeld aan serotonine en melatonine!
17
Wat gebeurd er als serotonine (5HT) zijn werk heeft gedaan in de synaps?
Als 5HT is afgegeven, wordt het terug de cel in gerecycled door de SE-transporter (SERT). Die is uniek voor 5-HT en de de werking van serotonine beëindigt door het uit de synaps te pompen en terug naar de presynaptische zenuwterminal te brengen. Hier kan het opnieuw worden opgeslagen in synaptische vesicles voor later gebruik in een andere neurotransmissie. Als het niet wordt opgenomen, wordt het afgebroken door MAO enzymen. MAO zit zowel in de synaps als in de presynaptische cel.
17
Wat wordt bedoeld met constitutieve activiteit?
Het is achtergrond ruis van een col, omdat er niks aan de receptor gebonden is. Het is een soort basisactiviteit, zij het op een heel laag niveau.
17
Wat doet een partiële agonist?
Zit tussen agonist en antagonist in. Als hij bindt aan de receptor, zorgt het niet voor complete activatie of voor complete remming; zit er tussenin. Het is een soort dimmer.
17
Wat doet een SSRI?
Een SSRI doet alleen maar iets met SERT. Het [groen bolletje] bindt aan SERT en zorgt ervoor dat er geen serotonine kan worden heropgenomen. Dit is reversibel. ⇒ Het directe effect is dat serotonine niet kan worden heropgenomen en langer in de synaps blijft: het heeft dus een effect op de postsynaptische cel. Netto meer serotonine in de synaps dus. Een SSRI is een stof tegen angst en depressie etc.
18
Wat doet een (full) agonist?
Ligand (agonist) bindt aan een receptor en je krijgt de maximale reactie die je zou verwachten in de cel (tweede, derde, vierde messenger etc.).
18
Op welke twee manieren bindt een full agonist?
Direct bindend aan de neurotransmitter site - bijv. cocaïne op dopaminerge neuronen Indirect binden om de niveaus van natuurlijke full agonist neurotransmitters te boosten - bijv. SSRI inhiberen de heropname van serotonine, waardoor serotonine in de synaptische spleet blijft.
19
Wat doet een antagonist (=silent/ neutral antagonist)?
Tegenhanger agonist. Het bindt ook aan de receptor (iets makkelijker dan agonist). De receptor wordt geblokkeerd, de agonist kan niet binden, waardoor er niks gebeurt. De receptor raakt niet geactiveerd, maar er is nog een beetje constitutive activity.
20
Wat doet een inverse agonist?
'Super antagonist'. Als de inverse agonist bindt, is receptor niet alleen geblokkeerd (geen agonist binding mogelijk), maar ook verdwijnt constitutive activity (nog minder dan dat er niets gebonden zou zijn).
20
Is een betablokker een agonist of antagonist?
Bètablokker bindt aan adrenerge receptor, waardoor adrenaline niet meer kan binden (antagonist).
21
Wat is de rol van ionkanalen in signaaltransductie?
Ionkanalen regelen de doorgang van positief of negatief geladen ionen (zoals Na⁺, K⁺, Ca²⁺, Cl⁻) door het celmembraan. Dit verandert de membraanpotentiaal, wat bepaalt of er een actiepotentiaal ontstaat. Ze vormen een snelle vorm van signaaltransductie, vooral in zenuw- en spiercellen. Het zorgt ervoor dat signalen de cel in of uit kunnen. Het bepaalt of er een actiepotentiaal plaatsvindt ja of nee.
21
Wat is een ligand-gated ionkanaal?
Een ligand-gated ionkanaal is een ionkanaal dat opent wanneer een ligand (zoals een neurotransmitter) eraan bindt. Daardoor kunnen ionen zoals Na⁺, K⁺, Ca²⁺ of Cl⁻ de cel in of uit stromen.
22
Wat is desensitisatie?
Ongevoelig worden voor een agonist na openen heet 'desensitisatie'. Desensibilisatie kan worden veroorzaakt door langdurige blootstelling aan agonisten, en kan een manier zijn voor receptoren om zichzelf te beschermen tegen overstimulatie. Eerst is er dus een hele actieve periode van uitwisseling van ionen. Als de agonist weggaat, treedt snel herstel op. Als de aanwezigheid van een agonist te lang duurt, slaat desensitisatie om in kanaal-inactivatie. Deze toestand gaat niet zomaar over bij verwijdering van de agonist, want het duurt ook uren bij afwezigheid van agonist om terug te keren naar de rusttoestand waarin de receptor weer gevoelig is voor nieuwe blootstelling aan agonist. Dus desensitisatie is tijdelijk, inactivatie is langdurig/blijvend. Desensitisatie --> ontstaat na korte tot matige blootstelling aan een agonist Inactivatie --> ontstaat na langdurige of voortdurende blootstelling aan de agonist Het gaat hier dus om desensitisatie/ inactivatie van een RECEPTOR, niet een cel.
23
Wat is allosteric modulation en welke twee soorten bestaan er?
Allosteric modulation vindt plaats doordat moleculen, die niet de neurotransmitter zijn, zich binden aan het receptor-ionenkanaal op andere plaatsen dan waar het ligand (neurotransmitter) bindt. De moleculen hebben geen activiteit op zichzelf, maar ze beïnvloeden (versterken of verzwakken) wat er gebeurt als er wel een ligand bindt (soort moderator). Ze werken dus alleen als ook een neurotransmitter zich bindt. "Allosterisch" = op een andere plaats Positieve allosterische modulatoren (PAM's) - ion kanaal gaat nog verder open dan wanneer alleen een agonist bindt. Ze versterken de werking van een neurotransmitter, bijv. benzodiazepinen stimulus GABA-A. Negatieve allosterische modulator (NAM's) - ion kanaal gaat iets minder ver open dan wanneer alleen een agonist bindt, bijv. benzodiazepine inverse agonist.
24
Wat zijn voltage-sensitive ion channels en noem twee soorten?
Er zijn ook ionkanalen die open/dicht gaan door een verschil in spanning van de binnen- en buitenkant van cel. Die kanalen zijn dus gevoelig voor spanning (voltage) van het membraan. Ze worden geactiveerd door verandering van het membraanpotentiaal. Dit zorgt voor een actiepotentiaal. Voltage-sensitive sodium channel (VSSC) (natrium gaat naar binnen) Voltage-sensitive calcium channel (VSCC) (calcium gaat naar binnen).
24
Wat is klassieke neurotransmissie?
Klassieke neurotransmissie: stimulatie van een presynaptisch neuron veroorzaakt elektrische impulsen naar zijn axonterminal. Deze elektrische impulsen worden vervolgens omgezet in chemische boodschappers en vrijgegeven om de receptoren van een postsynaptisch neuron te stimuleren. Dus communicatie binnen een neuron kan elektrisch zijn, communicatie tussen neuronen is chemisch. Dit staat bekend is excitatie-secretie coupling.
25
Wat is retrograde neurotransmissie?
Retrograde neurotransmissie: wanneer het postsynaptische neuron terugpraat. Dit betekent dat het postsynaptische neuron een boodschap terugstuurt naar het presynaptische neuron. Endocannabinoïden (CB1-receptoren), stikstofmonoxide (NO) en zenuwgroeifactor (NGF) zijn in deze gevallen vaak de chemische boodschappers.
26
Wat is excitation-secretion coupling?
Excitatie-secretiekoppeling: het omzetten van de elektrische boodschap in het presynaptische neuron in een chemisch signaal bij de synaps. Dit gebeurt voornamelijk doordat de elektrische impuls de opening van voltage sensitive natrium (sodium) kanalen (VSSC) en voltage sensitive calciumkanalen (VSCC) veroorzaakt. Dit verandert de ionische lading van de neuronale membranen. Natrium stroomt in het axon via natriumkanalen in de axonmembraan en de elektrische lading beweegt langs het axon naar de axonterminal (presynaptische zenuwterminal) waar calciumkanalen openen. In de presynaptische zenuwterminal stroomt calcium waardoor vesicles hun chemische inhoud in de synaps uitstorten.
26
Wat zijn de vier key signal transduction cascades?
Hoofdstructuur van alle vier de signal-transductiecascades: first messenger - second messenger - third messenger - fourth messenger (gen expressie). Signaal transductie cascades: - G-protein linked - Ion channel linked - Hormone linked - Neutrophin linked Dit zijn allemaal first-messengers bij celmembraan. ! Ieder systeemtype begint met een andere first-messenger en heeft andere second, third en fourth messengers.
27
Wat is volume neurotransmissie?
Volume neurotransmissie: dit betreft neurotransmissie zonder synapsen. Chemische boodschappers die door een neuron naar een ander neuron worden gestuurd, kunnen door diffusie overslaan naar plaatsen die ver van de synaps verwijderd zijn. Zo kan neurotransmissie plaatsvinden op elke compatibele receptor binnen de diffusiestraal van de neurotransmitter. Dit gebeurt vaak bij dopamine neurotransmissie in de PFC of bij monoamine autoreceptoren. Conclusie; niet alle chemische neurotransmissie vindt plaats bij synapsen.
28
Hoe werkt signaal transductie cascades om gen expressie te activeren of om phosphoproteins te activeren?
Een first messenger neurotransmitter activeert de productie van een chemische second messenger die op zijn beurt een third messenger activeert, namelijk een enzym dat bekend staat als een kinase die fosfaatgroepen toevoegt aan vierde-boodschapper-eiwitten om fosfoproteïnen te creëren (=fourth messenger). Het evenwicht tussen kinase- en fosfatase-activiteit bepaalt de mate van downstream chemische activiteit die wordt vertaald in actieve fourth messenger die diverse biologische reacties, zoals genexpressie op gang kunnen brengen. Beide cascades die door neurotransmitters in gang worden gezet, blijken in te werken op het CREB-systeem, dat reageert op fosforylering van zijn regulerende eenheden. De CREB wordt geactiveerd wanneer een fosfaatgroep wordt toegevoegd. Dit zorgt voor activatie van een transcriptiefactor waardoor een gen geactiveerd wordt (leidt tot RNA en dus eiwit aanmaak door het gen). Er zijn dus twee belangrijke doelen van signaaltransductie: Fosfoproteïnen en genen. Verschillende systemen kunnen een fosfaatgroep toevoegen of een fosfaatgroep verwijderen, waardoor uiteindelijk fourth-messenger-fosfoproteïnen worden geactiveerd of gedeactiveerd.
28
Wat wordt bedoeld met de 'vertraagde verwerking' van een postsynaptisch signaal richting gentranscriptie en welke stappen volgen hierop?
De vertraagde verwerking verwijst naar het proces waarbij een postsynaptisch signaal via tweede boodschappers zoals cAMP en geactiveerde proteïnekinasen uiteindelijk transcriptiefactoren activeert die de expressie van genen beïnvloeden, wat leidt tot langdurige veranderingen in de cel.
29
Wat is de rol van genactivatie en gensilencing in de productie van eiwitten binnen een cel?
Genactivatie betekent dat een gen wordt aan-geschakeld waardoor het kan worden afgelezen en het bijbehorende eiwit wordt geproduceerd, wat de celfunctie kan veranderen. Gensilencing betekent dat een gen wordt uitgeschakeld en niet meer afgelezen kan worden, waardoor het eiwit niet geproduceerd wordt en bepaalde celkenmerken niet tot expressie komen.
29
Noem de belangrijkste vesiculaire transporters en de neurotransmitters die zij vervoeren.
- VMAT2 (vesiculaire monoaminetransporter 2): transporteert serotonine (5-HT), noradrenaline (NE), dopamine (DA) en histamine (HA). - VAChT (vesiculaire acetylcholinetransporter): transporteert acetylcholine. - VIAAT (vesiculaire remmende aminozuurtransporter): transporteert GABA. - VGluT (vesiculaire glutamaattransporter): transporteert glutamaat.
30
Hoe beïnvloeden epigenetica en RNA-interferentie verschillen in ziektebeeld en respons op geneesmiddelen?
Epigenetica bepaalt welke genen worden aan- of uitgeschakeld zonder de DNA-sequentie te veranderen, waardoor cellen verschillende functies krijgen en sommige genen tot zwijgen worden gebracht of tot expressie komen. RNA-interferentie (zoals miRNA en siRNA) kan de afgifte van eiwitten reguleren door het afbreken van RNA of blokkeren van eiwitsynthese. Deze mechanismen kunnen verklaren waarom cellen verschillend reageren op ziekten en medicijnen en kunnen ook therapeutisch worden benut.
31
Wat betekent de dosis-afhankelijke selectiviteit van reuptake transporters en hoe werkt dit mechanisme?
Reuptake transporters gebruiken de energie van ionenuitwisseling (zoals Na⁺ en K⁺) om neurotransmitters terug de cel in te pompen. De mate waarin neurotransmitters worden opgenomen hangt af van hun concentratie (dosis). Ze liften mee met ionen die uitgewisseld worden, waarbij de Na⁺-K⁺-ATPase (sodium pomp) de ionenbalans en energie levert voor dit proces.
32
Hoe werkt een enzym, en wat is het verschil tussen reversibele en irreversibele remming in termen van productvorming?
Een enzym zet een substraat om in een specifiek product door binding aan zijn actieve plaats. Bij reversibele remming kan het substraat concurreren met de remmer; als het substraat in hogere concentratie aanwezig is of een hogere affiniteit heeft, kan het de remmer verdringen, waardoor enzymactiviteit (en dus productvorming) weer toeneemt. Bij irreversibele remming bindt de remmer permanent aan het enzym, vaak covalent, waardoor het enzym blijvend wordt uitgeschakeld en geen product meer kan vormen, tenzij er nieuwe enzymen worden aangemaakt.
33
Wat is de rol van Cytochroom P450-enzymen in het metabolisme van geneesmiddelen, en waarom is genetische variatie hierin belangrijk?
Cytochroom P450-enzymen (CYP450) bevinden zich in de darmwand en lever en zetten geneesmiddelen om in biotransformeerde producten die via de bloedbaan naar de nieren worden gebracht voor uitscheiding. Genetische variatie in CYP450-enzymen kan de snelheid van geneesmiddelafbraak beïnvloeden, waardoor bij standaarddoses de concentratie van psychotrope geneesmiddelen te hoog of te laag kan worden, afhankelijk van het individu.
34
Wat is de rol van voltage-gated calciumkanalen (VSCC) in gladde spiercontractie en bloeddrukregulatie?
Voltage-gated calciumkanalen (vooral het L-type) bevinden zich in vasculair glad spierweefsel en laten calcium de cel instromen bij depolarisatie, wat leidt tot spiercontractie en vernauwing van bloedvaten. Dit verhoogt de bloeddruk. Geneesmiddelen zoals dihydropyridines blokkeren deze kanalen, verminderen calciuminstroom, ontspannen de spieren en verlagen zo de bloeddruk.
35
Hoe zijn voltage-gated calciumkanalen (VSCC) betrokken bij het vrijkomen van neurotransmitters in de synaptische spleet?
Wanneer een actiepotentiaal aankomt, openen eerst de natriumkanalen (VSSC), wat de membraanpotentiaal verandert en leidt tot het openen van voltage-gated calciumkanalen (VSCC). Calcium stroomt de presynaptische cel binnen, wat de fusie van synaptische blaasjes met het membraan activeert en zo neurotransmitters in de synaptische spleet vrijlaat.
36
Wat is de rol van psychofarmaca in het blokkeren van voltage-gated calciumkanalen (VSCC), en welk effect heeft dit op bloeddruk en overmatige neurotransmissie?
Psychofarmaca die VSCC blokkeren, voorkomen de instroom van calcium in neuronen. Hierdoor worden minder neurotransmitters vrijgegeven in de synaptische spleet. Dit verlaagt de bloeddruk (door ontspanning van glad spierweefsel) en remt overmatige neurotransmissie bij aandoeningen zoals pijn, epileptische aanvallen, manie en angst.