HC1 Flashcards
(55 cards)
Wat betekent farmacodynamiek?
Wat medicatie doet met het lichaam.
We focussen op een zenuwcel, die signalen ontvangt en uitzendt.
Wat is een G protein linked/ coupled receptor voor een messenger pathway?
Een G-protein (receptor) is een voorbeeld van een eiwit vlak bij het membraan. Een stof (ligand/ first messenger) kan binden (bijv. neurotransmitter of hormoon) aan een receptor, waardoor de receptor van vorm verandert. Een G-protein bindt daardoor aan de neurotransmitter receptor en aan een enzym systeem (E) (of effectoreiwitten, ionkanalen). Het enzym raakt geactiveerd en die kunnen iets anders activeren (second messenger: versterking in de cel). Hierdoor kan een signaal veranderen, omdat een ion juist open of dicht wordt gezet. Er is dus een hele schakel van verschillende stappen waardoor iets in de cel verandert.
Kan GABA een ligand zijn?
Ja. Een ligand is een molecuul dat aan een ander molecuul bindt; vaak een hormoon of neurotransmitter die bindt aan een receptor. Voorbeelden: GABA, serotonine, dopamine, psychofarmaca
Waarom gebeurt er niet direct iets met het DNA na binding aan receptor
Het is handig dat er stapjes tussen zitten. Hierdoor kan er versterking van het signaal komen. Ook wordt het signaal op verschillende niveaus gegeven. Een cel kan ook zelf invloed hebben op de hoeveelheid receptoren.
Down-regulation
Het lichaam zorgt voor minder receptoren in een membraan, waardoor de cel relatief ongevoeliger wordt voor signalen van buitenaf.
Up-regulation
Het lichaam maakt meer receptoren aan, waardoor de cel gevoeliger wordt.
Wat kan het voordeel zijn van dit amplificatiesysteem?
Dankzij de vele verschillende signaaltransductiecascades kunnen neuronen op verbazingwekkend uiteenlopende biologische manieren reageren op een hele reeks chemische berichtensystemen. En weinig stof nodig voor reactie.
–> Dit is dus zo’n cAMP-systeem
Wat is kinase voor een messenger pathway?
Kinase is een enzym (en third messenger) dat ervoor zorgt dat een fosfaatgroep (P) bindt aan een ander eiwit (fosforproteïne zoals ligand-gated ion channel) of molecuul, waardoor energie wordt toegevoegd. Dat kan gebruikt worden om bijvoorbeeld een ion kanaal open te zetten of om een enzym te activeren. ATP is de universele energiebron van het lichaam, het levert energie. Als de fosfaatgroep (P) loslaat, komt energie vrij om reacties te veranderen. Kinase kan dus actief binden om iets te activeren.
–> Kinase schiet ‘p’ op eiwitten/ moleculen door dit van ATP af te halen
Wat doet het cAMP-systeem (adenosine monophosphate)?
Het versterkt (amplificatie) de reactie snel: één “eerste boodschapper” leidt tot de vorming van een miljoen productmoleculen.
Hoe werkt het ‘aan-/ uitzetten’ van genen?
DNA codeert voor het maken van een eiwit. Aan de voorkant van DNA heb je regio’s waar genen of transcriptiefactoren aan kunnen binden (enhancer en promoter regio’s). Een gen wordt nooit zomaar afgeschreven, daarvoor is bijvoorbeeld een transcriptiefactor nodig. Een transcriptiefactor kan inactief zijn en geactiveerd worden door bijvoorbeeld kinase (dus derde en vierde boodschappers). Dan wordt het actief (gefosforyleerd) en bindt het aan een enhancer/promoter regio. Dat gen kan dan worden afgeschreven (RNA wordt mRNA), waardoor een eiwit gemaakt kan worden (het eiwit is het ‘product’ van activatie van een specifiek gen).
Wat is phosphate voor een messenger pathway?
Fosfatase als third messenger kan juist een verbinding verbreken en ergens energie (=fosfaatgroep) van af halen.
–> Doet dus ongeveer het tegenovergestelde van kinase.
Wat zijn de drie soorten messenger pathways?
- G-protein linked/ coupled receptr
- Kinase
- Phosphatase
–> Er zijn er meer maar deze zijn besproken.
Wat zijn enzymen?
Enzymen zijn complexe proteïnen die specifieke chemische veranderingen van het substraat veroorzaken. Ze hebben een effect tussen twee andere stoffen. Als een enzym bindt aan een substraat, verandert het substraat van vorm; er wordt iets toegevoegd of juist afgehaald. Daarna
kan het enzym opnieuw gebruikt worden (er wordt dus niks veranderd aan het enzym zelf). Enzymen kunnen één ding doen.
Wat doet monoamine-oxidase (MOA?
MAO zorgt voor de afbraak van monoamines zoals serotonine, dopamine en noradrenaline (als er teveel aanwezig is).
Bijvoorbeeld bij serotonine: het knipt er iets vanaf, waardoor het geen serotonine is.
Wat gebeurt er als je MAO blokkeert?
Monoamine-inhibitor (= farmaca met antidepressieve werking) kan MAO blokkeren. Dat zorgt er direct voor dat je meer serotonine overhoudt in de synaps. Het enzym kan dus minder goed zijn werk doen.
Wat doet een reversibele inhibitor?
Een reversibele inhibitor (medicijn) kan binden aan een enzym, waardoor het substraat zelf niet aan het enzym kan binden (competitie tussen inhibitor en substraat waarbij meestal de inhibitor wint). Het effect is dat er minder substraat wordt omgezet.
Dit kan dus nog teruggedraaid worden.
Wat doet een irreversibele inhibitor?
Een irreversibele inhibitor kan niet meer vervangen worden door een substraat; hierdoor zou je bijvoorbeeld nooit meer serotonine kunnen afbreken; het enzym is niet meer bruikbaar. Je zou dan meer enzymen moeten aanmaken, maar dat duurt een tijd.
Wat is een monoamine neurotransmitter?
Monoamines zijn neurotransmitters die zijn afgeleid van één aminozuur. In dit geval van aromatische aminozuren: een eiwit. Het lijf kan een aminozuur uit voeding omzetten in een neurotransmitter. Bijv. histamine, catecholamines (dopamine, noradrenaline, adrenaline), tryptamines (serotonine, melatonine)
Wat is cross responsiviteit?
Cross responsiviteit houdt in dat die monoamine recyclers niet zo kieskeurig zijn en soms ook andere monoamines kunnen heropnemen. Als er bijvoorbeeld veel norepinephrine in de synaps is, doet een DAT niet zo moeilijk er neemt hij naast dopamine ook wat norepinephrine terug op in de cel (NET neemt dopamine op en vice versa).
Wat zijn reuptake transporters?
Reuptake transporters zijn membraaneiwitten die ervoor kunnen zorgen dat als er een net een actiepotentiaal is geweest, een deel daarvan terug opgenomen wordt in de presynaptische cel. Voorbeelden hiervan zijn SERT (voor serotonine), NET (voor noradrenaline), en DAT (voor dopamine).
Deze transporters werken op basis van cotransport met ionen zoals Na⁺ en Cl⁻. Ze gebruiken het natriumgradiënt (buitenzijde van de cel: veel Na⁺; binnenzijde: weinig) om neurotransmitters actief terug de cel in te trekken. Dit gebeurt indirect actief, met energie geleverd door de Na⁺/K⁺-ATPase (de natriumpomp), die continu het natriumgradiënt in stand houdt.
Wat zijn vesicular transporters?
Intracellulaire ‘vesicular monoamine transporters’ (VMATs) zitten in de presynaptische cel en zorgen ervoor dat neurotransmitters (SE, DA, NA) worden heropgenomen in de vesikles.
Voorbeelden hiervan zijn VMATs (voor serotonine, dopamine en noradrenaline), VacT (voor acetylcholine), VIAATs (voor GABA), en Vglut (voor glutamaat)
Wat gebeurt er met neurotransmitters als ze eenmaal terug in de cel zijn?
Opnieuw opgeslagen in vesikels via een ander transporteiwit: VMAT (Vesicular Monoamine Transporter)
Of afgebroken door MAO als ze niet worden hergebruikt
Wat is het verschil tussen reuptake inhibitors en vesicular transporters?
Het doel van reuptake inhibitors is heropname van neurotransmitters uit de synaptische spleet terug in het cytoplasma van de presynaptische zenuwcel. Deze zitten dus OP het membraan van de presynaptische cel.
Het doel van vesicular transporters is transport van neurotransmitters van het cytoplasma naar de synaptische blaasjes (vesikels) voor opslag en latere afgifte. Deze zitten dus IN de presynaptische cel.
Wat is een vesicle en waar is het gelokaliseerd?
Een vesicle bevindt zich in de presynaptische cel en bevat
neurotransmitterstof.