HC 4 --> Depressie en bipolaire stoornis Flashcards

(49 cards)

1
Q

Depressie

A

Een negatieve gemoedsstatus gekenmerkt door een hoge mate van verdrietigheid, verminderde energie, verminderde zelfwaarde, schuldgevoelens of gerelateerde symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Manie

A

Een gemoedstoestand van extreme euforie of activiteit waarbij mensen geloven dat de wereld aan hun voeten ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Depressieve stoornissen

A

Een groep stoornissen gekenmerkt door unipolaire depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Unipolaire depressie

A

Depressie zonder een (geschiedenis van) manie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bipolaire stoornis

A

Een stoornis gekenmerkt door afwisselende of gemengde periodes van manie en depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe vaak komt unipolaire depressie voor?

A
  • Levensprevalentie: 20% ervaart minstens 1 depressieve episode in hun leven (9 26% versus 812%)
  • 12-maanden prevalentie: 8% prevalentie per jaar + 5% heeft last van mildere vormen
  • Ontstaansleeftijd: Gemiddelde leeftijd is 19 jaar
  • Remissie: 85% herstelt binnen 6 maanden
  • Persistentie: >50% meerdere episodes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Symptomen van depressie

A

Emotionele symptomen!
* Miserabele lege of vernederde gevoelens (overheersende sombere stemming)
* Gebrek aan plezier/positiviteit (anhedonie)

Motivationele symptomen
* Verlies van energie, initiatief of spontaniteit
* Suïcidale gedachten: 6-15% van personen met een ernstige depressie sterft door suïcide

Gedragssymptomen
* Minder actief en productief, soms vertraagde bewegingen en spraak (remming of agitatie)

Cognitieve symptomen
* Extreme negatieve zelfperceptie (zelfkritiek; tegenslagen zijn eigen schuld)
* Verminderd concentratievermogen/besluiteloosheid
* Pessimistisch en gevoelens van hopeloosheid (suiCide risico)

Fysieke/lichamelijke symptomen
* Verstoring slaappatroon
* Verstoring eetpatroon
* Hoofdpijn, duizeligheid en/of pijnklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DSM-5 categoriseert verschillende depressieve stoornissen

A
  • Majeure depressieve stoornis
  • Persistent depressieve stoornis
  • (Premenstruele dysforische stoornis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Assessment van Majeure depressieve episode

A

A. 5 of meer van de volgende symptomen (waarvan minstens 1 kernsymptoom in A1)
A1 Gedurende minstens 2 weken: depressieve gemoedstoestand voor het merendeel van de dag en/of een vermindering van plezier of interesses in de meeste activiteiten voor het grootste deel van de dagen
A2 Binnen dezelfde 2 weken, tenminste 3 of 4 van de volgende symptomen:
* Verandering van gewicht of trek
* Slaapproblemen (insomnia of hypersomnia)
* Geagiteerd of verminderde activiteit
* Vermoeidheid of lethargie
* Gevoelens van waardeloosheid of schuld
* Verminderde concentratie of besluitvaardigheid
* Herhaalde focus op de dood of suïcide, een suïcideplan of een suïcide poging.

B. Significante last of interferentie met het dagelijkse leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Majeure depressieve stoornis

A
  • Aanwezigheid van een majeure depressieve episode
  • Geen patroon van manie of hypomanie!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Persistent depressieve stoornis

A
  • Persoon heeft last van symptomen van ernstige of milde depressie > 2j
  • Gedurende deze 2 jaar zijn de symptomen niet afwezig voor meer dan 2 maanden!
  • Geen geschiedenis van manie of hypomanie!
  • Significante last of interferentie met het dagelijkse leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het biologische model van unipolaire depressie

Genetische factoren

Studies naar genetische factoren, biochemische factoren, hersencircuits en het immuunsysteem wijzen op een gedeeltelijke biologische verklaring voor unipolaire depressie

A
  • Familie studies: 30% naasten versus 10% niet-naasten
  • Tweelingen studies: 38% eeneiige tweeling versus 20% twee-eiige tweeling
  • Moleculaire biologie (bv., korte varianten serotonine transporter gen; 5-HTT)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het biologische model van unipolaire depressie

Biochemische factoren

Studies naar genetische factoren, biochemische factoren, hersencircuits en het immuunsysteem wijzen op een gedeeltelijke biologische verklaring voor unipolaire depressie

A

Verlaagde activiteit van twee neurotransmitters: serotonine en norepinefrine
* Ontdekt op basis van testen met medicatie voor hoge bloeddruk en eerste antidepressiva
* Meer complex: interacties tussen neurotransmitters (glutamate)

Hormonen en de HPA-as
* Stress-as overgeactiveerd (excessief cortisol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het biologische model van unipolaire depressie

Depressie hersencircuit beeldvormingstudies

Studies naar genetische factoren, biochemische factoren, hersencircuits en het immuunsysteem wijzen op een gedeeltelijke biologische verklaring voor unipolaire depressie

A
  • Dysfuncties in bepaalde circuits
  • Subgenual cingulate heeft een specifieke bijdrage
  • Abnormale activatie en bloeddoorstroming in een aantal hersengebieden
  • Structurele problemen: interconnectiviteit verminderd
  • Abnormale neurotransmitter activiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het biologische model van unipolaire depressie

Immuunsysteem

Studies naar genetische factoren, biochemische factoren, hersencircuits en het immuunsysteem wijzen op een gedeeltelijke biologische verklaring voor unipolaire depressie

A

Bij extreme stress treedt er disregulatie op van het immuunsysteem en dit draagt bij aan de ontwikkeling van depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Biologische benaderingen: antidepressiva

A

Rond de jaren 1950 werden twee verschillende types medicatie ontdekt die symptomen van depressie verminderen
* Monoamine oxidase (MAO) inhibitors
* Tricyclics

Deze medicatie zijn aangevuld met de tweede-generatie antidepressiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Biologische benaderingen: antidepressiva

MAO inhibitors

A
  • Biochemisch werkingsmechanisme verloopt via het verminderen van de productie van MAO (monoamine oxidase)
  • MAO breekt normaal gezien serotonine en norepinefrine af
  • Kan verhoogde bloeddruk veroorzaken wanneer gecombineerd met bepaalde typische voedingsmiddelen (bv., kaas)
  • Ongeveer de helft van de patiënten die hiervan gebruikt maakt ervaart een verbetering van hun symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Biologische benaderingen: antidepressiva

Tricyclics

A
  • Werkt via neurotransmitter reuptake mechanismes
  • Blokkeert de heropname van serotonine en norepinefrine en verhoogt daarmee de concentratie van deze neurotransmitters in het brein
  • Kan neveneffecten veroorzaken; terugval kan voorkomen wanneer de antidepressiva te snel gestopt worden na herstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Biologische benaderingen: antidepressiva

Tweede-generatie antidepressiva

A
  • Selective serotonin reuptake inhibitors (SSRls)
  • Verschillende structuur dan MAO inhibitors en tricyclics
  • Verhoogt de serotonine activiteit zonder dat norepinefrine of andere neurotransmitters wordt beïnvloed
  • Minder ongewenste, maar nog steeds wel wat neveneffecten
  • Minder kans op overdosis dan bij MAO

Verminderen symptomen bij 50-60% van personen met depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Biologische behandelingen voor unipolaire depressie

Ketamine

A
  • Effect op Glutamate/in combinatie met SSRls
  • Nevenwerkingen
21
Q

Hersenstimulatie

A

Biologische behandelingen die direct of indirect bepaalde hersengebieden stimuleren
* Electroconvulsive therapy (ECT)
* Vagus nerve stimulatie
* Transcranial magnetic stimulatie (TMS)
* Deep brain stimulatie (DBS) van subgenual cingulate

22
Q

Cognitieve-gedragsmatig model

A

Depressie is het gevolg van problematische gedragingen en dysfunctionele denkpatronen
Theoretische perspectieven:
* Gedragsdimensie: minder beloningsactiviteiten
* Cognitieve dimensie: negatieve gedachtepatronen
* Complexe interactie tussen cognitieve- en gedragsfactoren

23
Q

Psychologische modellen van unipolaire depressie

1.Gedragsdimensie

A
  • Aantal beloningen tijdens het leven relateren aan de aanwezigheid of afwezigheid van depressie
  • Sterke vermindering van positieve beloningen tijdens het leven kunnen zorgen voor steeds minder positieve gedragingen, wat weer leidt tot nog minder positieve beloningen en resulteert uiteindelijk eventueel in depressie
  • Sociale beloningen zijn belangrijk in de neerwaartse spiraal
24
Q

Psychologische modellen van unipolaire depressie

2.Negatieve gedachtegang

A

Beck: Unipolaire depressie is het product van een combinatie van:
1. Maladaptieve attitudes: “mijn eigenwaarde hangt af van mijn succes op het werk”
2. Cognitieve triade: negatieve interpretatie van ervaringen, zichzelf, en de toekomst
3. Onlogisch denken: negatieve conclusies zonder bewijs
4. Automatische gedachten: “lk ben niets waard, … het is allemaal mijn schuld, … iedereen haat mij, … ik ga dat niet kunnen, …

25
Ruminatie (brooding) | 2.Negatieve gedachtegang
Problemen moeilijk kunnen loslaten (herkauwen)
26
# Psychologische modellen van unipolaire depressie 3.Aangeleerde hulpeloosheid (learned helplessness)
Seligman: Depressie komt voor wanneer mensen geloven dat ze de controle hebben verloren over bekrachtigers (reinforcers: beloning/straf) in het leven en hiervan de verantwoordelijkheid aan zichzelf attribueren Attributie-hulpeloosheid theorie: * Als gebeurtenissen buiten controle ligt, vragen mensen zich af hoe dit komt: * Attributie aan interne, globale en stabiele oorzaken ("**lk** kan **niets** en zal **altijd** een nietsnut zijn") = depressie * Attributie aan externe, meer specifieke en onstabiele oorzaken = minder kans op aangeleerde hulpeloosheid en depressie
27
# Cognitieve-gedragstherapie (CGT of ook CBT) Gedragsactivatie
Therapeut helpt de cliënt om systematisch zijn/haar deelname aan constructieve en aangename activiteiten en evenementen te verhogen; 3 deelfases: 1. Herintroductie van aangename evenementen en activiteit 2. Belonen van niet-depressieve gedragingen 3. Helpen bij het verbeteren van sociale skills * Meest effectief wanneer gecombineerd met cognitieve interventies
28
Cognitieve-gedragstherapie van Beck
Gebruikt om cliënten te begeleiden naar het herkennen en veranderen van negatieve cognitieve processen in 4 fases **Fase 1**: Aanmoedigen van activiteiten, meer vertrouwen, en positiever gemoed **Fase 2**: Uitdagingen van automatische gedachten (gedachtenexperimenten) * "Als ik een onbekende iets vraag dan lacht diegene mij uit". * Hoe geloofwaardig is dit? Is er een alternatief en hoe waarschijnlijk is dat? Experimenteer en bepaal wat telt als bewijs "Als iemand mijn vraag beantwoordt". Formuleer beslissingsregel en conclusie **Fase 3**: Identificeren van negatieve gedachten en bias **Fase 4**: Veranderen van primaire attitudes/schema's Belang van boostersessies!
29
# Cognitieve-gedragstherapie New-wave cognitieve-gedragstherapeuten
* Gaan niet helemaal akkoord met de stelling van Beck dat patiënten volledig hun negatieve cognities moeten veranderen om hun depressie op te lossen * Gebruik van mindfulness training en andere technieken om cliënten hun negatieve cognities te helpen herkennen als gedachtenstromen die niet noodzakelijk moeten beoordeeld of gevolgd worden * Acceptance and commitment therapy/voorkomt herval
30
# Het sociocultureel model van unipolaire depressie Familiaal-sociaal perspectief
Een vermindering in **sociale** beloningen veroorzaakt depressie * Mensen met depressie hebben vaak verminderde sociale capaciteiten die vermijding door anderen kan teweeg brengen, en daardoor hun sociale contacten verminderd * Depressie is gelinkt aan minder kwaliteitsvolle of niet beschikbare sociale steun, isolatie en gebrek aan intimiteit. Belang van eenzaamheid!
31
# Het sociocultureel model van unipolaire depressie Familiaal-sociale behandelingen
* Interpersoonlijke psychotherapie (IP T; Klerman and Weissman) * Studies suggereren dat IP T even effectief kan zijn als cognitieve therapie voor depressie * Koppel/relatie therapie
32
# Het sociocultureel model van unipolaire depressie Multicultureel perspectief
* Er bestaat een sterke link tussen gender en depressie * Over verschillende culturen heen hebben vrouwen ongeveer 2 keer zo vaak last van unipolaire depressie als mannen * Depressie is in niet-Westerse culturen meer gekenmerkt door fysieke symptomen (en minder door cognitieve symptomen)
33
# Het sociocultureel model van unipolaire depressie Multicultureel perspectief: Verklaring voor de link tussen gender en depressie
* Artifact theorie (mannen zijn geslotener) * Hormonale theorie * Life stress theorie * Body dissatisfaction theorie * Lack-of-control theorie (Vrouwen vatbaarder omdat ze minder controle hebben) * Ruminatie theorie
34
# Het sociocultureel model van unipolaire depressie Ontwikkelingspsychologisch perspectief
* Stelt dat **samenspel en interacties** tussen biologische, psychologische, en sociale factoren doorheen de ontwikkeling aanleiding geven tot een kwetsbaarheid en het ontstaan van depressie Enkele belangrijke punten vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief op depressie zijn: * Vroege ervaringen (hechtingsrelaties, trauma's), ontwikkelingstaken, biologische veranderingen, sociale context, levensgebeurtenissen * Sequentie: distaal versus proximale risico en protectieve factoren ("resilience") * Multigedetermineerd
35
# Bipolaire stoornissen Symptomen
In tegenstelling tot depressieve episodes hebben mensen in een manische episode vaak een overdreven positief en uitgelaten gemoed 1. Emotionele symptomen: verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming 1. Motivationele symptomen: toegenomen energie ("kan de wereld aan") 1. Gedrags symptomen: **ontremming**, toegenomen spraak en bewegen 1. Cognitieve symptomen: gedachtenvlucht, grootsheidsideeën; afleidbaarheid 1. Fysische/lichamelijke symptomen: verminderde slaapbehoefte
36
Diagnose van bipolaire stoornissen
* Twee verschillende types van bipolaire stoornissen (DSM-5) 1. Bipolaire I stoornis: periode van manie die gediagnosticeerd worden, hypomanie kan voorkomen maar hoeft niet 2. Bipolaire II stoornis: geen diagnose van manie, wel van hypomanie en depressieve episode * Wereldwijd hebben 1 tot 2.6% van alle volwassenen een bipolaire stoornis op een gegeven moment; 4% heeft er last van tijdens zijn/haar leven * Geen gender verschillen
37
Manische episode
Voor 1 week of meer vertoont een persoon continu een abnormaal, overdreven, ongeremd, of geïrriteerd gemoed en een verhoogde energie of activiteit gedurende het grootste deel van de dag De persoon heeft ook last van **ten minste 3** (4 als geïrriteerd gemoed) van de volgende symptomen: * Grandioosheid of overdreven zelfvertrouwen * Verminderde nood aan slaap * Snelle veranderende ideeën of een idee dat zijn/haar gedachten snel verlopen * Aandacht wordt getrokken in verschillende richtingen * Verhoogde activiteit of geïrriteerde bewegingen * Overdreven engagement in risicovolle of potentiële gevaarlijke activiteiten Significante last of interferentie met het dagelijkse leven
38
# TANTAMEN Bipolaire I stoornis
* Aanwezigheid van een manische episode * Hypomanische of majeure depressieve episodes gaan vooraf aan of volgen op de manische episode
39
# TENTAMEN Bipolaire II stoornis
* Aanwezigheid of geschiedenis van majeure depressieve episode(s) * Aanwezigheid of geschiedenis van hypomanische episode(s) * **Geen geschiedenis van een manische episode**
40
Cyclothymische stoornis (DSM-5)
* Verschillende periodes van hypomanische en mildere depressieve symptomen * Symptomen blijven bestaan voor minstens 2 jaar, met periodes van normaal gemoed van enkele dagen of weken * Geen geslachtsverschillen * Kan evolueren in bipolaire I of bipolaire II stoornis
41
Wat veroorzaakt bipolaire stoornissen?
* Tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw -> weinig vooruitgang in het onderzoek * Meer recent wijst biologisch onderzoek op een aantal mogelijke oorzaken: * Neurotransmitters, ion activiteit, breinstructuren en genetische factoren
42
# Wat veroorzaakt bipolaire stoornissen? Biologisch onderzoek
* Neurotransmitter activiteit: Manie kan gerelateerd worden aan verhoogde norepinefrine activiteit en verlaagde levels van serotonine activiteit * Ion activiteit: Verstoord transport van ionen doorheen het membraan van neuronen * Hersenstructuren 1. Er ziJn een aantal afwijkende hersenstructuren geïdentificeerd bij mensen met bipolaire stoornissen: de basale ganglia en cerebellum * Niet helemaal duidelijk wat de rol is van deze structurele afwijkingen * Genetische factoren 1. Genetische overerving speelt wellicht een rol bij de ontwikkeling van bipolaire stoornissen 2. Familie studies + tweelingenstudies 40-70% ééneiige tweeling versus 5-10% twee-eiige tweeling, en 1-2.8% popu atie) 3. Moleculaire biologie (identificatie van betrokken genen)
43
Behandelingen voor bipolaire stoornissen
* Voor 1970 -> enkel weinig succesvolle behandelingen * In 1970 werd lithium goedgekeurd als geneesmiddel * Stemmingsstabilatoren (antibipolaire medicatie) werden later ontwikkeld
44
# Behandelingen voor bipolaire stoornissen Lithium
* Heel effectief voor de behandeling van bipolaire stoornissen en manie * Precieze dosering bepalen voor een patiënt is een delicaat proces 1. Te lage dosis low = geen effect 2. Te hoge dosis = lithium intoxication (vergiftiging) 3. 49% van mensen met bipolaire stoornis krijgen een behandeling
45
# Behandelingen voor bipolaire stoornissen Andere mood-stabilizers
Sommige patiënten reageren beter op andere medicatie of een combinatie van bepaalde medicatie
46
# Behandelingen voor bipolaire stoornissen Effectiviteit van lithium en andere mood-stabilizers
* Meer dan 60% van patiënten met manie verbeteren met deze medicatie * Meeste patiënten ervaart minder nieuwe episodes met deze medicatie * Deze medicatie helpt misschien tegen het opnieuw ontwikkelen van symptomen (profylactisch effect) * Mood-stabilizers helpen ook patienten met een bipolaire stoornis bij de depressieve episodes, maar in een mindere mate
47
# Behandelingen voor bipolaire stoornissen Adjunctieve psychotherapie
* Psychotherapie alleen is vaak niet behulpzaam voor mensen met een bipolaire stoornis * Psychotherapie wordt vaak complementair gebruikt bij medicatie * Adjunctieve therapie in combinatie met medicatie lijkt patiënten wel te helpen bij opvolgen van medicatiegebruik en vermindert hospitalisaties, en psychosociaal functioneren
48
Betrokken factoren bij unipolaire depressie
* Biologische abnormaliteiten * Verminderde positieve bekrachtiging * Negatieve denkpatronen * Perceptie van hulpeloosheid * Stressoren * Socioculturele factoren
49
Betrokken factoren bij bipolaire depressie
Biologische abnormaliteiten * Genetische factoren * Stress getriggerd