HC08 Flashcards

(28 cards)

1
Q

waarom aanvullende diagnostistiek?

A

-Klinisch onderzoek = vermoeden van een aandoening: waarschijnlijkheidsdiagnose

-Aanvullend onderzoek = ter bevestiging / uitsluiting van een aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanvullende diagnostistiek is op 3 pijlers te verdelen:

A

je moet bedenken wat je in beeld wilt brengen & welke techniek daarvoor het beste is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een diagnose?

A

De vaststelling van de aandoening van een patiënt, oftewel de oorzaak van een probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het doel van aanvullende diagnostiek?

A

Bevestigen of uitsluiten van een aandoening die op basis van klinisch onderzoek vermoed wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke drie pijlers bestaat aanvullende diagnostiek?

A
  1. Beeldvormende diagnostiek
  2. Laboratoriumdiagnostiek
  3. Pathologische diagnostiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn voorbeelden van beeldvormende technieken?

A

Röntgenologie, echografie, CT, MRI, scintigrafie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werkt röntgendiagnostiek?

A

Straling wordt door het lichaam gestuurd en tegengehouden door structuren; dit geeft contrast op een film.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom beschermende kleding bij röntgen?

A

Vanwege risico’s van straling voor mens en dier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat toont echografie het best?

A

Weke/zachte weefsels, dracht, organen, en beweging in real-time.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is CT?

A

Speciale vorm van röntgen waarbij plakjes worden gemaakt. Gebruikt bij anesthesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is MRI?

A

Magnetische straling, laat zachte weefsels en structuren onder bot goed zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is scintigrafie?

A

Radioactieve stof hoopt zich op bij actieve processen, detector spoort locatie op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer gebruik je pathologische diagnostiek?

A

Bij onderzoek van weefsels en organen, meestal postmortaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een biopt?

A

Stukje weefsel dat je afneemt voor nader onderzoek (levend dier of tijdens operatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doe je bij postmortaal onderzoek?

A

Dier openen, in situ organen bekijken, afwijkingen noteren, fixeren in formaline, paraffine, coupes maken, kleuren en beoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen urine- en bloedonderzoek?

A

Urine: kwalitatief, verandert continu. Bloed: kwantitatief, constant door homeostase.

17
Q

Wat zijn sneldiagnostica?

A

Teststripjes met reagentia die verkleuren, beoordeeld visueel of met apparaten zoals Reflotron en Vettest.

18
Q

Wat wordt onderzocht in de hematologie?

A

Bloedcellen, bloedvormende organen, stolling. Zowel kwalitatief als kwantitatief.

vb: onderscheid maken tussen regeneratieve & niet-regeneratieve anemie

19
Q

Wat is een bloeduitstrijkje en waarvoor gebruik je het?

A

Verspreiding van druppel bloed op glaasje om cellen te beoordelen, bv. bij anemie.

20
Q

Wat is het verschil tussen regeneratieve en niet-regeneratieve anemie?

A

Regeneratief: nieuwe cellen worden aangemaakt. Niet-regeneratief: geen aanmaak.

21
Q

Wat is het doel van microbiologische diagnostiek?

A

Aantonen van infectieuze agens (bacterie, virus, parasiet, schimmel) of antilichamen.

22
Q

Wat onderzoekt serologie?

A

Reactie van het immuunsysteem op agens (antilichamen).

23
Q

Wat zegt IgM versus IgG?

A

IgM = acute infectie; IgG = langer bestaande specifieke respons.

24
Q

Wat is gepaarde sera?

A

Twee bloedmonsters in tijd worden afgenomen. één tijdens de acute fase van een (vermoede) infectie en één enkele weken later in de herstelfase.

Door het vergelijken van de hoeveelheid antilichamen (bijv. via serologische tests) in beide monsters, kun je aantonen of het dier recent een infectie of vaccinatie heeft doorgemaakt.
Een significante stijging van antistoffen (meestal minimaal vier keer zoveel) tussen de twee monsters wijst op seroconversie: bewijs dat het immuunsysteem actief is geworden tegen het agens.

25
Wat toont een virusneutralisatietest aan?
Of een virus door antilichamen in serum wordt geblokkeerd en geen cellen meer infecteert.
26
Noem vier redenen waarom antistoffen aanwezig kunnen zijn.
1. Maternale overdracht 2. Vaccinatie 3. Actieve infectie 4. Oude infectie
27
Hoe werkt ELISA?
Antigeen gecoat op plaatje → serum toegevoegd → antilichaam hecht → anti-antilichaam met enzym bindt → substraat geeft kleurreactie bij binding.
28
Wat geven de kleuren aan op de röntgenfoto?
lucht vet weke delen bot water