HC09 Flashcards
(20 cards)
Wat is een infectieziekte?
Een ziekte veroorzaakt door micro-organismen (agens), met potentie tot overdracht naar andere dieren/mensen.
Welke soorten infectieuze agens bestaan er?
Virale, bacteriële, mycologische en parasitaire agens.
Wat moet je bij een spoedpatiënt eerst doen?
Eerst hulp bieden, daarna pas verder onderzoeken.
Wat wil je weten bij diagnostiek van infectieziekten?
- Is een agens aanwezig? 2. Is er een immuunrespons? 3. Is agens aanwezig zonder antilichamen?
Waarom is het belangrijk om de oorzaak te weten?
Voor therapie, preventie, zoönose-risico, juiste behandeling, management en regelgeving.
Wat is de rol van de dierenarts bij microbiologische diagnostiek?
Bepalen wat zelf gedaan wordt, correcte monstername en interpretatie van resultaten.
Waarom is monstername zo belangrijk?
Een besmet monster geeft geen bruikbaar resultaat; correcte afname is cruciaal.
Waar kan een agens zich bevinden?
Bloed, feces, urine, neus/ooguitvloeiing, luchtwegen, biopten, organen, melk.
Welke drie manieren bestaan er om agens aan te tonen?
- Totale agens 2. Antigeenfragmenten 3. Genetisch materiaal (DNA/RNA).
Hoe toon je virussen aan?
Via elektronenmicroscopie of virusisolatie.
Hoe toon je bacteriën aan?
Via kleuring, kweek, eigenschappen, en antigeen-antilichaam-interacties.
Hoe toon je schimmels aan?
Via kweek en microscopie.
Hoe toon je parasieten aan?
Via macroscopie en microscopie, o.a. fecesonderzoek.
Welke fecestechnieken worden gebruikt voor helminten?
Ophopingstechnieken, centrifuge-flotatie, Baermann-methode.
Wat betekent: ‘agens ≠ probleem’?
De aanwezigheid van een agens betekent niet altijd dat het de oorzaak is van ziekte.
Wat zijn virulentiekenmerken?
Ziekmakende eigenschappen van bacteriën.
Wat toont de sneltest bij kalverdiarree aan?
Oppervlakte-antigenen van het agens via immunochromatografie.
Hoe lees je een sneltest correct af?
- Controleer op correcte uitvoering 2. Controlelijn moet zichtbaar zijn 3. Reactiestreepje toont gebonden agens.
Geef voor elk van de test onderdelen (A, B, C, D in de afbeelding) aan wat de juiste bijbehorende term is.
A= antigen (die in je sample zat)
B= controle lijn (met aIgG antilichamen)
C= test lijn met antilichamen
D= antilichamen met geconjugeerde tag