HC11 Flashcards

diagnostische beeldvorming (20 cards)

1
Q

Welke beeldvormingstechnieken worden onderscheiden?

A

Röntgen, CT, echografie, MRI, scintigrafie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de leerdoelen van diagnostische beeldvorming?

A

Indiceren van juiste techniek, genereren van beelden (zoals röntgen en echografie), en interpreteren, vooral röntgeninterpretatie voor de eerstelijnspracticus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de kenmerken van verschillende modaliteiten binnen beeldvorming?

A

Röntgen, CT en scintigrafie gebruiken ioniserende straling; MRI gebruikt sterke magneten; echografie gebruikt echogolven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is straling en wat zijn de bronnen ervan?

A

Straling is overdracht van energie zonder medium. Bronnen zijn o.a. kosmisch en terrestrisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn risico’s van straling en hoe bescherm je jezelf?

A

Risico’s: biologische effecten, weefselschade, carcinogeen effect. Bescherming: ALARA (tijd, afstand, afscherming), wetgeving, dosismeters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt ‘indiceren’ in bij beeldvorming?

A

Indiceren = kiezen van de juiste modaliteit, afhankelijk van kosten, stabiliteit van patiënt, en diagnostische waarde. Echo/röntgen zijn goedkoop, CT/MRI duur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is belangrijk om te weten bij het maken van röntgenfoto’s?

A

Röntgen geeft 2D-beelden, dus minimaal 2 richtingen nodig. 5 weefselkleuren zichtbaar. Gebruik dosismeter en sta zo ver mogelijk van stralingsbron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen dorsoventraal en lateraal bij röntgen?

A

Dorsoventraal: patiënt ligt op borst/buik. Lateraal: patiënt ligt op linker- of rechterzijde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werkt een CT en wat zijn kenmerken?

A

Vergelijkbaar met röntgen, maar 3D en met veel meer kleuren. CT-scanner of tafel beweegt. Roes/narcose vaak nodig. Door ‘windows’ focus op specifieke weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is scintigrafie en hoe werkt het?

A

Radioactieve stof wordt geïnjecteerd, hecht aan doelorganen. Gamma camera meet uitgezonden straling voor beeldvorming van fysiologische processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn belangrijke eigenschappen van echografie?

A

Veiligste techniek, vereist veel vaardigheid, gebruiker moet zelf structuren actief in beeld brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is belangrijk bij beoordeling van röntgenfoto’s?

A

Gebruik lichtkast, controleer positionering, bekijk overzicht en details, vergelijk met normaalbeelden, koppel bevindingen aan kliniek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de eigenschappen van röntgenstraling?

A
  1. Doordringend vermogen, 2. Invloed op fotografische emulsie, 3. Luminescentie, 4. Ioniserend vermogen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat bepaalt de doordringing van röntgenstraling?

A

Bepaald door het spanningsverschil tussen anode en kathode en de energie van elektronen. Meer spanning = meer doordringing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is strooistraling en hoe bescherm je jezelf?

A

Straling kan verstrooid worden door interactie met materie. Bescherming: afstand, loodschorten, dosismeters, looppakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe werkt een röntgenbuis?

A

Elektronen van kathode naar anode botsen, waarbij kinetische energie deels wordt omgezet in röntgenstraling. Onderdelen: thermoswitch, olie, glas, kathode, anode, lood.

17
Q

Wat zijn ‘hot spots’ en ‘cold spots’ bij scintigrafie?

A

Hot spot = verhoogde radioactiviteit/activiteit
Cold spot = verminderde opname, indicatief voor afwezigheid van fysiologische activiteit of pathologie zoals necrose

18
Q

Wat zijn A-mode, B-mode en M-mode in echografie?

A

A-mode: amplitude, B-mode: helderheid (2D-weergave), M-mode: beweging in de tijd (hart, bewegende structuren).

19
Q

Wat is tijdsafhankelijke versterking (TGC)?

A

Compenseert voor signaalverlies bij diepere reflecties. Versterkt echo’s die later arriveren, zodat oppervlakkige en diepe structuren gelijk zichtbaar zijn.

20
Q

Wat is longitudinale geluidsoverdracht en hoe plant geluid zich voort in echografie?

A

Geluid plant zich voort als longitudinale drukgolf; verdichtingen en verdunningen bewegen in dezelfde richting als de golf. Geluidsgolven reflecteren op grensvlakken.