HC2 week 1 Flashcards

1
Q

wat doet de type 2 pneumocyt?

A

produceert surfactant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de relatie tussen surfactant en longfibrose?

A

mutaties in surfactant kunnen leiden toto longfibrose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe leidt een mutatie in het surfactant tot longfibrose?

A

door een mutatie in het DNA, zit er een fout in de codering van het eiwit. er loopt daardoor iets mis bij de vouwing van surfactant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat kan een cel doen bij een mutatie in het surfactant?

A
  • de productie ophogen (maar dat gaat niet goed bij een mutatie)
  • de cel kan in senescence gaan (de cel gaat niet kapot, maar blijft zitten en gaat vervelende dingen doen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom speelt de pneumocyt type 2 dus zo’n grote rol bij het ontstaan van longfibrose?

A

de pneumocyt type 2 is de enige cel die surfactant maakt. Surfactant zorgt er voor dat de oppervlaktespanning van de long niet te hoog wordt en dat de long elastisch blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn telomeren? wat is de functie?

A

het is het uiteinde van het chromosoom. het is een lang stuk niet coderend DNA. ze hebben de functie om het chromosoom te beschermen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat gebeurt er met telomeren als de cel vaak deelt?

A

de telomeren worden korter naarmate er vaker deling van de cel plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat gebeurt er met de cel, wanneer de telomeren kritiek kort worden?

A

de cel stopt en gaat in senescence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kritiek korte telomeren worden geassocieerd met longziekten.

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welk enzym kan de telomeren weer langer maken?

A

telomerase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

genen die dus te maken hebben met DNA herstelling en telomeren hebben invloed op het ontstaan van longziekten.

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn factoren die kunnen zorgen voor extra verkorting van telomeren?

A
  • roken
  • obesitas
  • luchtvervuiling
  • andere blootstellingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

is er alleen genetische aanleg nodig voor het ontstaan van longfibrose?

A

nee, naast de genetische aanleg is er ook schade nodig van het epitheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

eerst schade aan de longen en dan genetisch proces dat niet goed gaat.

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat gebeurt er in de longen, wanneer er schade ontstaat aan het epitheel?

A

fibroblasten –> die fibroblasten gaan een netwerk vormen en kunnen veranderen in myofibroblasten –> die trekken samen, waardoor de long kleiner wordt –> er ontstaat verlittekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is IPF?

A

Idiopathische Pulmonale Fibrose

17
Q

waar in de long bevindt zich vooral de fibrose bij IPF?

A

de fibrose vooral subpleuraal en onder in de long.

18
Q

wat is de meest pro-fibrotische cytokine?

A

TGF-bèta

19
Q

waar bevindt zich het TGF-bèta?

A

cellen zitten met integrines verankers in hun weefsel. midden in die integrines zit het TGF-bèta verpakt.

20
Q

hoe zorgt TGF-bèta ervoor dat iemand die longfibrose heeft uiteindelijk in een soort vicieuze cirkel terecht komt?

A
  • normaal is de long heel flexibel.
  • maar als het weefsel al wat stijver is geworden door de longfibrose.
  • dan komt er TGF-bèta vrij bij iets hardere tractie op die integrines.
  • die vrijgekomen TGF-bèta is weer pro-fibrotisch.
21
Q

waarom ontstaat er bij IPF vooral subpleuraal en onderin de long fibrose?

A

onderin de long en subpleuraal staat er de meeste spanning op het longweefsel, dus daar komt het dan ook het meeste voor.

22
Q

hoe ziet de pathogenese van longfibrose er uit? (soort samenvatting)

A
  1. type 2 cellen senescent, korte telomeren, kunnen niet goed repareren
  2. beschadiging van het longepitheel
  3. fibroblasten –> myofibroblasten –> collageen/matrix
  4. eenmaal fibrose, door tractie/pro-fibroplastische factoren
  5. nog meer fibroblasten