HC3 week 2 Flashcards

1
Q

is LDL cholesterol goed of slecht?

A

LDL is slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

is HDL cholesterol goed of slecht?

A

HDL is goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onder welke waarde wil je het LDL hebben?

A

LDL wil je onder de 2,4 hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke waarde wil je de HDL hebben?

A

HDL wil je zo hoog mogelijk hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij atherosclerose gaat het om wat het LDL cholesterol doet op de vaatwand.

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe werkt atherosclerose (globaal)?

A
  • het cholesterol, vervoerd door LDL, wordt afgezet op de vaatwand
  • dat cholesterol gaat in de intima zitten
  • een dun laagje is niet erg, maar als het heel erg groot wordt, treedt er vernauwing op van het vat.
  • bij instabiel wordt het pas echt vervelend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe werkt atherosclerose (precies)?

A
  • eerst schade aan de vaatwand
  • kleine gaatjes in de intima
  • cholesterol gaat op de vaatwand zitten, maar ook voor een deel erin
  • door die binnentreding van het LDL cholesterol ontstaat er een inflammatoire reactie
  • die inflammatoire reactie trekt witte bloedcellen aan, monocyten
  • die monocyten worden omgezet in macrofagen
  • die macrofagen maken uiteindelijk een reactie met dat LDL
  • dat LDL wordt geoxideerd, waardoor het foam cellen worden.
  • door die foam cellen komen er weer meer macrofagen
    –> vicieuze cirkel, steeds erger
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar zorgt nicotine voor?

A
  • schade aan de vaatwand
  • het zorgt ervoor dat LDL makkelijker geoxideerd wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe ontstaat een instabiele plaque die kan ruptureren?

A

over de verdikking in de intima wordt een fibreuze kap gevormd. maar als de reactie zo uitgebreid is, wordt de fibreuze kap gedegradeerd en ontstaat er een ruptuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer zo’n instabiele plaque ruptureert, krijg je aan de binnenkant van een vat een wat kartelig oppervlak. daar kunnen bloedcellen een soort op vast lopen en dan krijg je trombus vorming. dat zorgt voor vernauwing of afsluiting van het vat.

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

na een ruptuur van zo’n instabiele plaque kunnen er 3 dingen gebeuren:

A
  • het vat zit helemaal dicht door de plaque
  • door die ruptuur krijg je trombus vorming en dat sluit het vat af
  • het vat krijgt een aneurysma en uiteindelijk een ruptuur van dat aneurysma en dus van het vat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

risicofactoren atherosclerose:

A
  • roken
  • diabetes
  • hypertensie
  • hypercholesterolemie
  • familiaire belasting
  • geslacht (mannen vaker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat voor klachten heeft een patiënt bij verkalking in de benen?

A
  • verzuring spieren (etalagebenen)
  • niet genezende wonden
  • acute vaatafsluiting (acuut wit en pijnlijk been)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke classificatie gebruiken we bij etalagebenen?

A

Fontaine classificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat houdt stadium 1 van de Fontaine classificatie in?

A

de patiënt heeft geen klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat houdt stadium 2 van de Fontaine classificatie in?

A

ingedeeld in A en B:
- A: patiënt kan meer dan 200 meter lopen zonder klachten
- B: patiënt kan minder dan 200 meter lopen zonder klachten

17
Q

wat houdt stadium 3 in van de Fontaine classificatie?

A

rustpijn/nachtpijn

18
Q

wat houdt stadium 4 in van de Fontaine classificatie?

A

wonden/weefselverlies

19
Q

welke aanvullend onderzoek gebruiken we bij etalagebenen?

A
  • teendruk
  • doppler
  • enkel/arm index
20
Q

wat hoor je normaal bij een doppler?

A

je hoort de bloeddrukken. normaal hoor je een ritme wat trifasisch is.

21
Q

wat kan je horen bij een afwijkende doppler?

A

bifasisch of monofasisch
bij vernauwing wordt het bifasisch

22
Q

wat is de behandeling van etalagebenen?

A
  • stadium 1 en 2: niks, eigenlijk alleen cardiovasculair risicomanagement en naar de fysiotherapeut om meer te gaan lopen.
  • stadium 3 en 4: moet er wel echt ingegrepen worden, door operatie/endovasculair (stents en by-pass)