Het/De 4 Flashcards
(97 cards)
1
Q
The chapter
A
Het hoofdstuk
2
Q
The topic
A
Het onderwerp
3
Q
The rest
A
De rest
4
Q
The reason
A
De reden
5
Q
The grammer
A
De grammatica
6
Q
The error
A
De fout
7
Q
The fact
A
Het feit
8
Q
The discussion
A
De discussie
9
Q
The opinion
A
De mening
10
Q
The witness
A
De getuige
11
Q
The city hall
A
Het gemeentehuis
12
Q
The civil servant
A
De ambtenaar
13
Q
The service
A
De dienst
14
Q
The impression
A
De indruk
15
Q
The man
A
De man
16
Q
The marriage
A
Het huwelijk
17
Q
The divorce
A
De scheiding
18
Q
The party
A
Het feest
19
Q
The hall
A
De zaal
20
Q
The guest
A
De gast
21
Q
The song
A
Het lied
22
Q
The goal
A
Het doel
23
Q
The education
A
de opleding
24
Q
The relationship
A
De relatie
25
The symbol
Het symbool
26
The bond
De band
27
The tradition
De traditie
28
The society
De samenleving
29
The role
De rol
30
The map
De kaart
31
The border
De grens
32
The south
Het zuiden
33
The province
De provincie
34
The small mountain
Het bergje
35
The west
Het westen
36
The sea level
Het zeeniveau
37
The dike
De dijk
38
The dam
De dam
39
The piece
Het stuk
40
The island
Het eiland
41
The north
Het noorden
42
The southwest
Het zuidwesten
43
The river
De rivier
44
The ship
Het schip
45
The road
De weg
46
The danger
Het gevaar
47
The beach
Het strand
48
The police
De politie
49
The road
De weg
50
The feeling
Het gevoel
51
The accident
Het ongeluk
52
The photo
De foto
53
The light
Het licht
54
The fine
De boete
55
The police officer
De agent
56
The police station
Het politiebureau
57
The party
Het feestje
58
The interest
De belangstelling
59
The stranger
De onbekende
60
The conclusion
De conclusie
61
The case
De zaak
62
The experience
De ervaring
63
The police report
De aangifte
64
The bicycle
De fiets
65
The birthday
De verjaardag
66
The present
Het cadeautje
67
The idea
De bedoeling
68
The occasion
De gelegenheid
69
The exam
Het examen
70
The event
De gebeurtenis
71
The king's day
De koningsdag
72
The king
| The Queen
De koning
| De koningin
73
The end
Het einde
74
The world war
de wereldoorlog
75
The memory
de herinnering
76
The victim
het slachtoffer
77
The war
De oorlog
78
The present
Het cadeu
79
The poem
Het gedicht
80
The holiday
De feestdag
81
The Muslim
De moslim
82
The sugar feast
Het Suikerfeest
83
The date
de datum
84
The area
Het gebied
85
The place
De plek
86
The ship
Het schip
87
The reason
De reden
88
The trade
De handel
89
The consequence
Het gevolg
90
The work
Het werk
91
The lack
Het gebrek
92
The garden
De tuin
93
The traffic
Het verkeer
94
The air
De lucht
95
The nationality
De nationaliteit
96
The country
Het land
97
The tram
De tram
