Hoofdstuk 10 Flashcards

(25 cards)

1
Q

Nagebootste stoornis

A

Een stoornis waarbij een persoon fysieke symptomen veinst of opwekt, meestal met als doel de rol van zieke op zich te nemen (ook wel Münchhausen genoemd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Münchhausen by proxy

A

Een nagebootste stoornis die wordt opgewekt bij een ander (meestal een kind of oudere onder de zorg van de persoon).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Conversiestoornis

A

Een stoornis waarbij lichamelijke symptomen de vrijwillige motorische of sensorische functies beïnvloeden, maar waarbij de symptomen niet overeenkomen met bekende medische aandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Somatisch–symptoomstoornis

A

Een stoornis waarbij mensen buitensporig veel last, bezorgdheid en angst ervaren over lichamelijke symptomen, en waarbij hun leven onevenredig wordt verstoord door deze symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Primair gewin

A

In de psychodynamische theorie: het voordeel dat mensen halen uit het feit dat hun somatische symptomen interne conflicten uit het bewustzijn houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Secundair gewin

A

In de psychodynamische theorie: het voordeel dat mensen halen uit het feit dat hun somatische symptomen vriendelijkheid van anderen oproepen of een excuus vormen om onaangename activiteiten te vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ziekteangststoornis

A

Een stoornis waarbij mensen chronisch angstig en gepreoccupeerd zijn met de gedachte dat zij een ernstige ziekte hebben of kunnen krijgen, ondanks het ontbreken van lichamelijke symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Psychofysiologische stoornissen

A

Stoornissen waarbij biologische, psychologische en socioculturele factoren samenwerken om een lichamelijke ziekte te veroorzaken of te verergeren. Ook wel: psychologische factoren die andere medische aandoeningen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Maagzweer

A

Psychofysiologisch: een zweer die zich vormt in de wand van de maag of de twaalfvingerige darm (duodenum).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Astma

A

Psychofysiologisch: een aandoening die wordt gekenmerkt door vernauwing van de luchtpijp en bronchiën, wat leidt tot kortademigheid, piepende ademhaling, hoesten en een verstikkend gevoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Slapeloosheid

A

Psychofysiologisch: moeite met in slaap vallen of in slaap blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spierspanningshoofdpijn

A

Psychofysiologisch: een hoofdpijn veroorzaakt door het samentrekken van spieren rond de schedel, ook wel spanningshoofdpijn genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Migrainehoofdpijn

A

Psychofysiologisch: een zeer hevige hoofdpijn die aan één kant van het hoofd optreedt, vaak voorafgegaan door een waarschuwingssignaal en soms gepaard gaat met duizeligheid, misselijkheid of braken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hypertensie

A

Psychofysiologisch: chronisch hoge bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Coronaire hartziekte

A

Psychofysiologisch: een hartaandoening veroorzaakt door een blokkade in de kransslagaders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Type A–persoonlijkheidsstijl

A

Een persoonlijkheidspatroon gekenmerkt door vijandigheid, cynisme, gedrevenheid, ongeduld, competitiviteit en ambitie.

17
Q

Type B–persoonlijkheidsstijl

A

Een persoonlijkheidspatroon waarbij iemand meer ontspannen, minder agressief en minder gefocust op tijd is.

18
Q

Psychoneuro–immunologie

A

De studie van de verbanden tussen stress, het immuunsysteem van het lichaam en ziekte.

19
Q

Immuunsysteem

A

Het netwerk van activiteiten en cellen in het lichaam dat antigenen en kankercellen opspoort en vernietigt.

20
Q

Antigeen

A

Een lichaamsvreemde indringer, zoals een bacterie of virus.

21
Q

Lymfocyten

A

Witte bloedcellen die door het lymfestelsel en de bloedbaan circuleren, en het lichaam helpen bij het herkennen en vernietigen van antigenen en kankercellen.

22
Q

Gedragsgeneeskunde

A

Een vakgebied dat psychologische en lichamelijke interventies combineert om medische problemen te behandelen of te voorkomen.

23
Q

Ontspanningstraining

A

Een behandeltechniek waarbij cliënten leren om zichzelf bewust te ontspannen, zodat ze zich kunnen kalmeren in stressvolle situaties.

24
Q

Biofeedback

A

Een techniek waarbij een cliënt informatie krijgt over lichamelijke reacties terwijl deze plaatsvinden, en leert deze reacties vrijwillig te beheersen.

25
Elektromyograaf (EMG)
Een apparaat dat terugkoppeling geeft over de mate van spierspanning in het lichaam.