Hoofdstuk 3 en 4 Flashcards

(121 cards)

1
Q

Wat is een model?

A

Een set aannames en concepten die wetenschappers helpt om observaties te verklaren en te interpreteren. Ook wel een paradigma genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het biologisch model?

A

Dit model verklaart mentale stoornissen vanuit lichamelijke oorzaken, zoals genetica, hersenstructuren of neurotransmitters. Behandeling richt zich vaak op medicatie of andere biologische interventies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een neuron?

A

Een zenuwcel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een synaps?

A

De kleine ruimte tussen het uiteinde van een zenuwcel en de dendriet van een andere zenuwcel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een neurotransmitter?

A

Een chemische stof die door een neuron wordt afgegeven, de synaptische ruimte oversteekt en wordt ontvangen door receptoren op de dendrieten van naburige neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een receptor?

A

Een plaats op een neuron waar een neurotransmitter wordt ontvangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn hormonen?

A

Chemische stoffen die door endocriene klieren in de bloedbaan worden afgegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een hersencircuit?

A

Een netwerk van specifieke hersenstructuren die samenwerken, elkaar activeren, en een bepaald soort gedragsmatige, cognitieve of emotionele reactie teweegbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een gen?

A

Segmenten van chromosomen die de kenmerken en eigenschappen bepalen die we erven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn biologische behandelingen?

A

Psychofarmaca, Hersenstimulatie (ECT, VNS, DBS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is hersenstimulatie?

A

Interventies die direct of indirect de hersenen stimuleren om psychologische verbetering te bewerkstelligen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is electroconvulsietherapie (ECT)?

A

Een biologische behandeling waarbij een hersenaanval wordt opgewekt door elektrische stroom via elektroden op het voorhoofd van de patiënt te laten lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is psychochirurgie?

A

Hersenchirurgie voor (zeer extreme) psychische stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn sterke punten van het biologisch model?

A
  1. Groot aanzien binnen het vakgebied 2. Waardevolle en nieuwe inzichten 3. Behandelingen vaak effectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn zwakke punten van het biologisch model?

A
  1. Beperkte kijk op afwijkend functioneren door uitsluiten van niet–biologische factoren 2. Sterke, ongewenste bijwerkingen van behandelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het psychodynamisch model?

A

Het theoretisch perspectief dat al het menselijk functioneren ziet als gevormd door dynamische (interacterende) psychologische krachten en gedrag verklaart aan de hand van onbewuste interne conflicten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het id volgens Freud?

A

De psychologische kracht die instinctieve behoeften, driften en impulsen voortbrengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het ego volgens Freud?

A

De psychologische kracht die zich van rede bedient en handelt volgens het realiteitsprincipe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn afweermechanismen van het ego?

A

Strategieën die door het ego zijn ontwikkeld om onaanvaardbare impulsen van het id te beheersen en de angst die ze oproepen te vermijden of te verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het superego volgens Freud?

A

De psychologische kracht die iemands waarden en idealen vertegenwoordigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is fixatie volgens Freud?

A

Een toestand waarbij het id, ego of superego zich niet goed ontwikkelt en vast blijft zitten in een vroeg ontwikkelingsstadium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is zelftheorie?

A

De psychodynamische theorie die de nadruk legt op de rol van het zelf – onze geïntegreerde persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is objectrelatietheorie?

A

De psychodynamische theorie die de wens tot relaties ziet als de belangrijkste motiverende kracht in menselijk gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn psychodynamische therapieën?

A
  1. Vrije associatie 2. Interpretatie door de therapeut 3. Catharsis 4. Verwerkingsproces (doorwerken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is vrije associatie?
Een psychodynamische techniek waarbij de cliënt elke gedachte, gevoel of beeld benoemt dat in hem of haar opkomt, zelfs als het onbelangrijk lijkt.
26
Wat is weerstand in therapie?
Een onbewuste weigering om volledig aan therapie deel te nemen.
27
Wat is overdracht volgens psychodynamische theorieën?
De heroriëntering van gevoelens richting de therapeut die oorspronkelijk gericht waren op belangrijke personen in het leven van de cliënt (vroeger of nu).
28
Wat is interpretatie door de therapeut?
De therapeut legt de betekenis uit van dromen, vrije associaties of gedrag van de cliënt om onbewuste conflicten of patronen zichtbaar te maken.
29
Wat is een droom?
Een reeks ideeën en beelden die tijdens de slaap ontstaan.
30
Wat is catharsis?
Het herbeleven van verdrongen gevoelens uit het verleden om interne conflicten op te lossen en problemen te overwinnen.
31
Wat is het verwerkingsproces (doorwerken)?
Het psychoanalytische proces van het onder ogen zien van conflicten, het herinterpreteren van gevoelens, en het overwinnen van problemen.
32
Wat zijn huidige trends in psychodynamische therapie?
1. Kortdurende psychodynamische therapieën 2. Relationele psychoanalytische therapie
33
Wat is kortdurende psychodynamische therapie?
Een vorm van kortdurende therapie gericht op één centraal probleem en de onbewuste oorzaken daarvan, vaak door inzicht in vroege ervaringen.
34
Wat is relationele psychoanalytische therapie?
Een moderne vorm van psychoanalyse die benadrukt dat problemen ontstaan in relaties, en dat de relatie tussen cliënt en therapeut actief wordt ingezet als therapeutisch middel.
35
Wat zijn sterke punten van het psychodynamisch model?
Benadrukt belang van onbewuste processen en kindertijd in het ontstaan van stoornissen, heeft geleid tot veel therapeutische inzichten en biedt diepgaande verklaringen voor complexe symptomen.
36
Wat zijn zwakke punten van het psychodynamisch model?
Theorieën zijn moeilijk wetenschappelijk te toetsen of bewijzen, therapie is vaak langdurig en niet altijd effectief bij acute klachten.
37
Wat is het cognitief-gedragsmatig model?
Dit model stelt dat psychische stoornissen voortkomen uit aangeleerd gedrag en disfunctionele gedachten. Behandeling richt zich op het veranderen van denkpatronen en gedragingen.
38
Wat is het cognitief model?
Richt zich specifiek op hoe negatieve, irrationele of foutieve gedachten mentale stoornissen veroorzaken en in stand houden.
39
Wat is het gedragsmatig model?
Ziet afwijkend gedrag als aangeleerd via conditionering (klassiek, operant of modelleren) en probeert gedrag te veranderen via beloning of blootstelling.
40
Wat is conditionering?
Een eenvoudige vorm van leren.
41
Wat is klassieke conditionering?
Een leerproces waarbij twee gebeurtenissen die herhaaldelijk kort na elkaar plaatsvinden met elkaar worden geassocieerd in de geest, wat leidt tot dezelfde reactie.
42
Wat is modelleren?
Een leerproces waarbij een individu gedrag aanleert door het observeren en imiteren van anderen.
43
Wat is operante conditionering?
Een leerproces waarbij gedrag wordt aangeleerd op basis van de gevolgen die erop volgen (beloning of straf).
44
Wat is sociale angststoornis?
Een psychische stoornis waarbij mensen bang zijn voor sociale situaties.
45
Wat is exposuretherapie?
Een gedragsmatige interventie waarbij mensen herhaaldelijk worden blootgesteld aan de objecten of situaties waar ze bang voor zijn.
46
Wat zijn sterke punten van het cognitief-gedragsmatig model?
Wetenschappelijk goed onderbouwd, praktisch toepasbaar en effectief bij veel stoornissen zoals depressie, angst en verslaving.
47
Wat zijn zwakke punten van het cognitief-gedragsmatig model?
Richt zich soms te veel op symptomen in plaats van onderliggende oorzaken, en houdt weinig rekening met emoties of context zoals trauma of cultuur.
48
Wat is het humanistisch-existentiële model?
Een combinatie van het humanistisch model (gericht op zelfverwerkelijking) en het existentiële model (gericht op verantwoordelijkheid en keuzevrijheid). Beide benadrukken het belang van zelfbewustzijn en persoonlijke groei.
49
Wat is het humanistisch model?
Benadrukt het inherente potentieel voor goedheid en groei in mensen.
50
Wat is de existentiële theorie?
Benadrukt dat mensen de vrijheid hebben om betekenis te geven aan hun leven en verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun keuzes.
51
Wat is zelfactualisatie?
Het proces van het vervullen van iemands potentieel voor goedheid en groei.
52
Wat is cliëntgerichte therapie?
Een humanistische therapie ontwikkeld door Carl Rogers, waarin de therapeut empathie, onvoorwaardelijke positieve acceptatie en echtheid biedt.
53
Wat is onvoorwaardelijke positieve acceptatie?
Het volledig accepteren van de cliënt zoals hij of zij is, zonder voorwaarden of oordeel.
54
Wat is empathie?
Het vermogen om de gevoelens en ervaringen van de cliënt te begrijpen en mee te voelen.
55
Wat is echtheid (congruente)?
Oprechtheid van de therapeut tegenover de cliënt.
56
Wat is voorwaardelijke acceptatie?
Acceptatie van een persoon alleen als hij of zij zich op een bepaalde manier gedraagt.
57
Wat is existentiële therapie?
Een therapie waarbij cliënten worden aangemoedigd om verantwoordelijkheid te nemen voor hun leven en hun problemen onder ogen te zien met eerlijkheid en moed.
58
Wat zijn sterke punten van het humanistisch-existentiële model?
Benadrukt menselijke waardigheid, vrijheid en zelfontplooiing; legt nadruk op positieve groei in plaats van stoornis.
59
Wat zijn zwakke punten van het humanistisch-existentiële model?
Moeilijk empirisch te toetsen; therapeutische technieken zijn vaag of abstract; effectiviteit soms moeilijk aan te tonen.
60
Wat is het sociocultureel model?
Dit model verklaart psychologische afwijkingen aan de hand van de sociale en culturele krachten die een individu beïnvloeden.
61
Wat is een sociaal netwerk?
Het sociale systeem van relaties waarin iemand leeft.
62
Wat is familiesysteemtheorie?
Een theorie die het gezin ziet als een systeem waarvan de interactiepatronen het gedrag van de gezinsleden beïnvloeden.
63
Wat is een enmeshed structuur?
In familiesysteemtheorie: een structuur waarin familieleden overmatig betrokken zijn bij elkaars leven.
64
Wat is een disengaged structuur?
In familiesysteemtheorie: een structuur waarin familieleden extreem afstandelijk of ongeïnteresseerd zijn.
65
Wat is groepstherapie?
Een vorm van psychotherapie waarbij een groep cliënten met soortgelijke problemen gezamenlijk wordt behandeld door één of meer therapeuten.
66
Wat is een zelfhulpgroep?
Een groep mensen met soortgelijke problemen die elkaar zonder professionele begeleiding ondersteunen.
67
Wat is familietherapie?
Therapie gericht op het verbeteren van de interacties en communicatie binnen het gezin.
68
Wat is relatie-/gezinstherapie?
Therapie gericht op het verbeteren van de communicatie en het oplossen van conflicten tussen partners of familieleden.
69
Wat is het multicultureel perspectief?
De kijk dat gedrag het best begrepen wordt binnen de context van iemands culturele achtergrond, waarden en normen.
70
Wat zijn cultuursensitieve therapieën?
Therapieën die culturele factoren expliciet betrekken bij de diagnostiek en behandeling.
71
Wat zijn gendergevoelige therapieën?
Therapieën die bewust rekening houden met de invloed van gender op psychische problemen en behandelrelaties.
72
Wat zijn sterke punten van het sociocultureel model?
Houdt rekening met bredere context (zoals cultuur, gezin, sociale druk); legt nadruk op invloed van omgeving op gedrag.
73
Wat zijn zwakke punten van het sociocultureel model?
Moeilijk om oorzaken en gevolgen te onderscheiden; moeilijk te onderzoeken in gecontroleerde omstandigheden.
74
Wat is developmental psychopathology?
Een perspectief dat zich richt op de oorsprong en het verloop van psychische stoornissen binnen het kader van normale ontwikkeling.
75
Wat is equifinaliteit?
Het principe dat verschillende ontwikkelingsroutes kunnen leiden tot dezelfde psychische stoornis.
76
Wat is multifinaliteit?
Het principe dat vergelijkbare ervaringen tot verschillende uitkomsten kunnen leiden, afhankelijk van andere invloeden.
77
Wat is het integratief behandelmodel?
Een aanpak waarbij meerdere modellen (biologisch, psychologisch, sociaal, enz.) worden gecombineerd om psychische problemen te begrijpen en te behandelen.
78
Wat is een behandelaar (clinician)?
Een persoon die is opgeleid om mensen met psychische problemen te beoordelen, diagnosticeren en behandelen.
79
Wat is assessment?
Het verzamelen en interpreteren van informatie om tot een diagnose te komen of de voortgang van een behandeling te meten.
80
Wat is klinisch assessment?
Het gebruik van hulpmiddelen en technieken om informatie te verzamelen over iemands functioneren.
81
Wat is standaardisatie?
Het proces waarbij procedures voor afname en beoordeling van tests worden vastgelegd zodat ze consistent zijn.
82
Wat is betrouwbaarheid?
De mate waarin een meetinstrument consistente resultaten oplevert.
83
Wat is test-hertestbetrouwbaarheid?
De mate waarin een test consistente scores oplevert bij herhaalde afnames.
84
Wat is interbeoordelaarsbetrouwbaarheid?
De mate waarin verschillende beoordelaars tot dezelfde conclusie komen.
85
Wat is validiteit?
De mate waarin een test meet wat hij beoogt te meten.
86
Wat is face validity (indruksvaliditeit)?
In hoeverre een test op het eerste gezicht logisch lijkt te meten wat hij moet meten.
87
Wat is predictieve validiteit?
In hoeverre een test toekomstig gedrag of uitkomsten kan voorspellen.
88
Wat is convergente validiteit?
In hoeverre een test sterk correleert met andere tests die hetzelfde construct meten.
89
Wat is divergente validiteit?
In hoeverre een test níét correleert met tests die een ander construct meten.
90
Wat is een klinisch interview?
Een gesprek waarin de behandelaar informatie verzamelt over de klachten, voorgeschiedenis en context van de cliënt.
91
Wat is een gestructureerd interview?
Een interview waarbij een vaste reeks vragen wordt gesteld in een vaste volgorde.
92
Wat is een ongestructureerd interview?
Een flexibel interview waarin de behandelaar zelf vragen formuleert op basis van het gesprek.
93
Wat zijn klinische tests?
Instrumenten die worden gebruikt om specifieke aspecten van psychisch functioneren te meten, zoals intelligentie of persoonlijkheid.
94
Wat is een projectieve test?
Een test waarbij de cliënt ambigue stimuli te zien krijgt (zoals een plaatje of zin) en wordt gevraagd deze te interpreteren. Wordt gebruikt om onbewuste motieven of conflicten bloot te leggen.
95
Wat is een persoonlijkheidsvragenlijst?
Een vragenlijst ontworpen om brede trekken van de persoonlijkheid van een persoon te meten, meestal door middel van zelfrapportage.
96
Wat is de MMPI?
Een van de bekendste persoonlijkheidsvragenlijsten, bestaande uit honderden waar/onwaar–vragen die verschillende psychologische toestanden meten.
97
Wat is een responsinventaris?
Een test die de typische reacties van een persoon op specifieke situaties meet, vaak met betrekking tot angst, sociale situaties of stress.
98
Wat zijn psychofysiologische tests?
Tests die fysieke reacties meten (zoals hartslag, spierspanning of huidgeleiding) om psychologische toestanden in kaart te brengen.
99
Wat zijn neurologische tests?
Tests die hersenstructuren of –functies meten, bijvoorbeeld via EEG, MRI of CT–scans.
100
Wat zijn neuropsychologische tests?
Tests die cognitieve functies zoals geheugen, aandacht, en probleemoplossend vermogen beoordelen, meestal om hersenschade op te sporen.
101
Wat zijn intelligentietests?
Tests die iemands intellectuele capaciteiten meten, vaak met een IQ–score als resultaat.
102
Wat is IQ?
Een gestandaardiseerde score die het intellectuele functioneren van een persoon weergeeft in vergelijking met leeftijdsgenoten.
103
Wat is observatie in de klinische context?
Een klinische techniek waarbij het gedrag van een persoon systematisch wordt bekeken en genoteerd, vaak in natuurlijke of gestructureerde omgevingen.
104
Wat is naturalistische observatie?
Observatie van gedrag in alledaagse, natuurlijke omgevingen.
105
Wat is analoge observatie?
Observatie in een kunstmatige setting, zoals een therapiekamer of onderzoeksruimte.
106
Wat is zelfobservatie (zelfmonitoring)?
Wanneer cliënten zelf hun gedrag, gedachten of gevoelens bijhouden over een bepaalde tijdsperiode.
107
Wat is diagnose?
Het vaststellen van een specifieke psychische stoornis op basis van een beoordeling van symptomen volgens een classificatiesysteem.
108
Wat is een classificatiesysteem?
Een systeem dat psychische stoornissen categoriseert op basis van een gestandaardiseerde set symptomen.
109
Wat is DSM–5–TR?
Het officiële classificatiesysteem voor psychische stoornissen in de Verenigde Staten, uitgegeven door de APA (American Psychiatric Association).
110
Wat is ICD?
Het wereldwijde classificatiesysteem voor ziekten, inclusief psychische stoornissen, uitgegeven door de WHO.
111
Wat is categorische informatie?
Informatie over het type stoornis.
112
Wat is categorische informatie?
Informatie over het type stoornis dat iemand heeft (bijv. depressieve stoornis, angststoornis).
113
Wat is dimensionale informatie?
Informatie over de ernst van symptomen of de mate waarin ze voorkomen, meestal op een schaal.
114
Wat is psychologische comorbiditeit?
Het tegelijkertijd voorkomen van twee of meer psychische stoornissen bij één persoon.
115
Wat is de betrouwbaarheid van een classificatiesysteem?
De mate waarin verschillende beoordelaars tot dezelfde diagnose komen op basis van dezelfde informatie.
116
Wat is de validiteit van een classificatiesysteem?
De mate waarin een diagnose daadwerkelijk overeenkomt met de echte psychische problemen van een persoon.
117
Wat is een behandelplan?
Een systematisch plan waarin wordt vastgelegd welke doelen de behandeling heeft, welke technieken worden gebruikt en hoe de voortgang wordt gemeten.
118
Wat is behandeluitkomstonderzoek?
Onderzoek naar de effectiviteit van psychologische behandelingen.
119
Wat is empirisch ondersteunde behandeling?
Een behandelvorm waarvan de effectiviteit is aangetoond in wetenschappelijk onderzoek.
120
Wat is therapeutische alliantie?
De werkrelatie tussen cliënt en therapeut, gekenmerkt door vertrouwen, samenwerking en wederzijdse doelen.
121
Wat is behandelmotivatie?
De bereidheid en inzet van de cliënt om actief deel te nemen aan de behandeling.