Hoofdstuk 18 Flashcards

(17 cards)

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geropsychologie

A

Het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met de geestelijke gezondheid van ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Delerium

A

Een zich snel ontwikkelende, acute stoornis in aandacht en oriëntatie waardoor het erg moeilijk is om je te concentreren en helder en georganiseerd te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neurocognitieve stoornis

A

Een stoornis die wordt gekenmerkt door een significante achteruitgang in ten minste één gebied van het cognitief functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Majeure neurocognitieve stoornis

A

Een neurocognitieve stoornis waarbij de achteruitgang in cognitief functioneren substantieel is en interfereert met het vermogen van een persoon om onafhankelijk te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Milde neurocognitieve stoornis

A

Een neurocognitieve stoornis waarbij de achteruitgang in cognitief functioneren bescheiden is en niet interfereert met het vermogen van een persoon om onafhankelijk te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ziekte van Alzheimer

A

De meest voorkomende vorm van neurocognitieve stoornis, die meestal optreedt na het 65e levensjaar en vooral wordt gekenmerkt door geheugenstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Seniele plaques

A

Bolvormige afzettingen van beta–amyloïde eiwit die zich vormen in de ruimtes tussen neuronen en in bepaalde bloedvaten van de hersenen naarmate mensen ouder worden. Mensen met Alzheimer hebben een bovenmatig hoog aantal van deze plaques.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Neurofibrillaire tangles

A

Verwrongen eiwitvezels die zich in bepaalde neuronen vormen naarmate mensen ouder worden. Mensen met Alzheimer hebben een bovenmatig hoor aantal van dergelijke ‘tangles’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Biomarkers

A

Biochemische, moleculaire, genetische of structurele kenmerken die meestal gepaard gaan met een ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

isStressor

A

Een gebeurtenis die iets vereist, kan stress veroorzaken wanneer dit wordt gezien als bedreigend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stress response

A

De reactie van een persoon op een stressor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gelokaliseerde dissociatieve amnesie

A

Meest voorkomende type: verlies van alle herinneringen aan gebeurtenissen die binnen een beperkte periode hebben plaatsgevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Selectieve dissociatieve amnesie

A

Geheugenverlies voor sommige, maar niet alle, gebeurtenissen die binnen een bepaalde periode plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gegeneraliseerde dissociatieve amnesie

A

Geheugenverlies beginnend met een gebeurtenis, maar zich uitstrekkend in de tijd; kan het identiteitsgevoel verliezen; herkent misschien familie en vrienden niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Continu dissociatieve amnesie

A

Vergeten gaat door in de toekomst; vrij zeldzaam in gevallen van dissociatief geheugenverlies

17
Q

Jamais vu

A

Tegengestelde van déjà vu, een persoon herkend iets niet wat hij wel zou moeten herkennen