Hoofdstuk 6 Flashcards

(24 cards)

1
Q

Autonoom zenuwstelsel [AZS] (Autonomic nervous system [ANS])

A

Het netwerk van zenuwvezels dat het centrale zenuwstelsel verbindt met alle andere organen van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Endocrien systeem

A

Het systeem van klieren in het hele lichaam die belangrijke activiteiten zoals groei en seksuele activiteit helpen regelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sympathisch zenuwstelsel [SZS]

A

De zenuwvezels van het autonome zenuwstelsel die de hartslag versnellen en andere veranderingen produceren die als opwinding worden ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Parasympathisch zenuwstelsel

A

De zenuwvezels van het autonome zenuwstelsel die helpen om lichaamsprocessen weer normaal te laten verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hypothalamus–hypofyse–bijnierroute (HPB) of hypothalamicc–pituitary–adrenal (HPA) pathway

A

Eén manier waarop de hersenen en het lichaam opwinding produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Corticosteroïden

A

Hormonen, waaronder cortisol, die door de bijnieren worden afgegeven bij stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Acute stressstoornis

A

Een stoornis waarbij iemand snel na een trauma, maar korter dan een maand, angst en gerelateerde symptomen ervaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Posttraumatische stressstoornis (PTSS)

A

Een stoornis waarbij iemand lang na een traumatische gebeurtenis angst en gerelateerde symptomen ervaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verkrachting

A

Gedwongen geslachtsgemeenschap of een andere seksuele handeling met een persoon die niet instemt of geslachtsgemeenschap tussen een volwassene en een minderjarige persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Marteling

A

Het gebruik van brute, vernederende en desoriënterende strategieën om slachtoffers te reduceren tot een staat van totale hulpeloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Langdurige blootstelling

A

Een behandelingsaanpak waarbij cliënten niet alleen worden geconfronteerd met traumagerelateerde objecten en situaties, maar ook met hun pijnlijke herinneringen aan traumatische ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR)

A

Een exposure–behandeling waarbij cliënten hun ogen ritmisch van links naar rechts bewegen terwijl ze hun geest overspoelen met beelden van objecten en situaties die ze normaal vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Psychologische debriefing

A

Een vorm van crisisinterventie waarbij slachtoffers worden geholpen om te praten over hun gevoelens en reacties op traumatische incidenten. Ook wel critical incident stress debriefing genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dissociatieve stoornissen

A

Stoornissen die worden gekenmerkt door grote veranderingen in het geheugen zonder duidelijke lichamelijke oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geheugen

A

Het vermogen om gebeurtenissen en leerervaringen uit het verleden op te roepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dissociatief geheugenverlies (dissociative amnesia)

A

Een stoornis die wordt gekenmerkt door een onvermogen om persoonlijke gebeurtenissen en informatie te herinneren

17
Q

Dissociatieve identiteitsstoornis

A

Een dissociatieve stoornis waarbij iemand twee of meer verschillende persoonlijkheden ontwikkelt. Ook bekend als meervoudige persoonlijkheidsstoornis

18
Q

Dissociatieve fugue

A

Een vorm van dissociatief geheugenverlies waarbij een persoon naar een nieuwe locatie reist, een nieuwe identiteit aanneemt en tegelijkertijd zijn of haar verleden vergeet.

19
Q

Subpersoonlijkheden

A

De twee of meer verschillende persoonlijkheden die voorkomen bij personen die lijden aan dissociatieve identiteitsstoornissen. Ook bekend als alternatieve persoonlijkheden.

20
Q

Staat–afhankelijk leren

A

Leren dat geassocieerd wordt met de omstandigheden waarin het plaatsvond, zodat het zich het best herinnert onder dezelfde omstandigheden

21
Q

Zelf–hypnose

A

Het proces van jezelf onder hypnose brengen, soms met het doel om nare gebeurtenissen te vergeten

22
Q

Hypnotische therapie

A

Een behandeling waarbij de patiënt hypnose ondergaat en vervolgens wordt begeleid om vergeten gebeurtenissen te herinneren of andere therapeutische activiteiten uit te voeren. Ook bekend als hypnotherapie.

23
Q

Fusie

A

De uiteindelijke samensmelting van twee of meer subpersoonlijkheden bij dissociatieve identiteitsstoornis

24
Q

Depersonalisatie–derealisatiestoornis

A

Een dissociatieve stoornis die gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van aanhoudende en terugkerende episodes van depersonalisatie, derealisatie of beide.