Hoorcollege 13 Flashcards

(46 cards)

1
Q

Waar staat HIV voor?

A

Humaan Immunodeficiency Virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet HIV?

A

Het valt het immuunsysteem aam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de prevalentie van HIV?

A

0.8% van de wereldbevolking
In Nederland 0.1%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn 5 risicofactoren voor HIV/AIDS?

A
  1. Mensen die drugs injecteren
  2. Mannen die seks hebben met mannen
  3. Sekswerkers
  4. Mensen met lage SES
  5. Mensen in sub-Saraha Afrika
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke 2 manieren beschermt het immuunsysteem je?

A
  1. Het creëert een barrière die bacteriën en virussen tegenhouden
  2. Het detecteert en elimineert bacteriën en virussen die je lichaam binnendringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Thymus

A

Produceert T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zit de thymus?

A

Achter het borstbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beenmerg

A

Produceert bloedcellen en B-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Milt

A

Filtert bloed en zoekt naar lichaamsvreemde cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Antilichamen

A

Zijn eiwitten worden geproduceerd als antwoord op het binnendringen van een antigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

B-cellen

A

Beschermen tegen bacteriën en parasieten
Humorale afweer, maken antistoffen tegen specifieke binnendringers
Maakt onderscheid tussen lichaamseigen en vreemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

T-cellen

A

Beschermen tegen virussen
Cell mediated immunity, binden zich aan geïnfecteerde cellen zodat die dood gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Op welke 4 manieren kan HIV verspreiden tussen mensen?

A
  1. Contact met lichaamsvloeistoffen tijdens seks
  2. Gebruik van besmette naalden
  3. Van moeder op kind (tijdens de zwangerschap, bevalling of borstvoeding)
  4. Transfusie met besmet bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe veroorzaakt HIV AIDS?

A

HIV valt T-helpercellen aan, hierdoor wordt het immuunsysteem vernietigd. Deze T-cellen worden hierdoor ook HIV-replicating cellen
Andere ziekteverwekkers en opportunistische infecties kunnen hierdoor ook infecties veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er wanneer je besmet raakt met HIV?

A

Je T-helper cellen daalt met een derde in de eerste 2 jaar, daarna daalt het langzamer.
Nog een snelle afname gebeurt net voor de onset van AIDS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil in aantal T-helper cellen bij gezonde mensen en mensen met AIDS?

A

Gezond: 1000 per microliter
AIDS: minder dan 200 per microliter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer heb je AIDS?

A

Als je t-helpercellen lager zijn dan 200 per microliter. Er zijn ook meer T-suppressor cellen dan T-helpercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe lang duurt de ontwikkeling van HIV tot AIDS?

A

2-15 jaar, maar 50% binnen 10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er in de 1e fase van HIV?

A

Incubatie van het virus, 2-4 weken waarin het virus reproduceert

20
Q

Wat gebeurt er in de 2e fase van HIV?

A

Er is een acute infectie van ongeveer een maand

21
Q

Wat gebeurt er in de 3e fase van HIV?

A

Latency fase, geen symptomen en kan tot wel 20 jaar duren

22
Q

Wat gebeurt er in de 4e fase van HIV?

A

AIDS ontstaat

23
Q

Wat zijn symptomen die mensen kunnen hebben wanneer ze in de infectie fase zitten van HIV?

A

Koorts, afvallen, malaise, neuropathie, uitslag, misselijkheid, vergrote lever en milt, etc.

24
Q

Wanneer ontwikkelt HIV zich sneller?

A
  1. Zwak immuunsysteem hebben
  2. Andere infecties hebben
  3. Ouder zijn
  4. Gedragsvariabelen, zoals drugsgebruik of depressie –> minder aan behandeling houden
25
PrEP
Voor post-exposure, mensen die hoog risico lopen. Kan besmetting met 25% laten dalen
26
Post-exposure prophylaxis
Medicijn die na mogelijke besmetting zo snel mogelijk genomen moet worden om de kans van infectie te verkleinen Bijvoorbeeld voor hulpverleners met needle stick injury
27
HAART
Highly-active retroviral therapy AIDS-remmers, veel verschillende medicaties die HIV afremmen. Mensen hebben hierdoor langer HIV voordat ze AIDS krijgen
28
Wat zijn bijwerkingen van HAART?
1. Misselijkheid 2. Diarree 3. Lever en nierschade 4. Hoog cholesterol 5. Moodswings 6. Lipodystrofie, afnemen van vet in dingen zoals gezicht, armen, benen. Of juist bijkomen van vet.
29
Wat is de levensverwachting voor mensen met HIV/AIDS?
Vanaf infectie wanneer je op tijd behandeling start is dat je nog 32 jaar te gaan hebt Als je AIDS hebt en je begint geen HAART dan overlijd je waarschijnlijk binnen 2 jaar
30
Wanneer is levensverwachting slechter voor HIV/AIDS?
1. Medicatie intolerantie of bijwerkingen 2. Drug-resistant HIV 3. Non-adherence of wanneer ze stoppen met behandeling
31
Wanneer is HIV behandeling effectief?
Als je minimaal 90% van je medicatie volgens afspraken neemt
32
Wat zijn 3 redenen voor non-adherence of non-persistence?
1. Psychosociale problemen zoals depressie, slechte toegang tot zorg, weinig sociale steun, drugsverslaving 2. Ontkennende coping 3. Complexiteit van behandeling is te hoog voor de persoon
33
Wat zijn problemen die je kunt hebben met psychologische assessment van mensen met HIV/AIDS?
Mensen met HIV/AIDS zijn vaker arm, homoseksueel/bi en etnische minderheden. Screeningsmethoden zijn hier misschien niet voor bedoeld omdat ze geen rekening houden met die verschillen
34
Waarom is disclosure belangrijk voor mensen met HIV/AIDS?
Het maakt het moeilijker om de besmettingen te controleren, omdat mensen sneller besmet raken Ze gebruiken vaker geen condooms Het heeft te maken met weinig vertrouwen in eigen kunnen, weinig sociale steun en meer schaamte
35
Bij psychosociale screening, welke dingen zullen het vaakst voorkomen?
Angst en depressie
36
Waarom is het moeilijk om te screenen voor depressie en angst in mensen met HIV/AIDS?
Omdat de symptomen van HIV/AIDS overlappen met die van depressie (vermoeidheid, afvallen, seksuele problemen,...) en angst (vermoeidheid, cognitief functioneren) Je moet dus echt goed kijken naar emotionele problemen Gebruik de HADS, die focust minder op fysieke symptomen
37
Hoeveel mensen met HIV/AIDS hebben last van psychische problemen?
50% heeft distress 40% heeft depressie 44% had een mentale stoornis die te diagnosticeren waren
38
Hoeveel mensen met HIV/AIDS hebben neurologische problemen?
90%, maar vaak mild. Vaak concentratie, geheugen en motorische problemen
39
Welke interventies zijn het beste voor mensen met HIV/AIDS?
Praattherapie, geen medicatie want die kan invloed hebben op AIDS-remmers
40
CGT bij HIV/AIDS
Werkt goed op KvL, distress, angst en depressie Werkt niet voor betere klinische uitkomsten of therapietrouw
41
Stress management interventies bij HIV/AIDS
Zorgt voor minder perceived stress, depressie, angst, en beter globaal psychologisch functioneren Ook meer sociale steun en KvL
42
Mindfulness based interventions bij HIV/AIDS
Is niet invasief en kosten effectief voor stressvermindering. Kan HIV/AIDS progressie mogelijk afremmen, behandeleffecten versterken en KvL verbeteren, maar meer onderzoek is hiervoor nodig
43
Welke interventies helpen bij het verbeteren van adherence bij HIV/AIDS?
Interventies die praktische medicatie management skills aanpakken, individueel aangeboren ipv in groep, en minstens 3 maanden lang aangeboden worden CGT werkt, maar mogelijk kortdurend
44
Welke soort interventies helpen het risico van seksueel risicovol gedrag te verminderen?
1. Gebaseerd op intensieve gedragstherapie 2. Specifiek gemaakt om HIV overdragend gedrag te stoppen 3. Mentale gezondheid en therapietrouw worden besproken 4. Worden aangeboden door gezondheidsprofessionals, in een healthcare setting en door zorgprofessionals 5. Individueel
45
Op welke 5 dingen moet je letten als je koppels behandelt waarvan 1 iemand wel HIV heeft en de andere niet?
1. Gevoel van isolatie en niet begrepen worden 2. Angst voor besmetting 3. Angst voor afhankelijkheid 4. Angst voor verlies of verlating 5. Voortplantingsdilemma's
46