L15 Flashcards
Eigendom (72 cards)
Welke stelling is onjuist?
1. Goederen kunnen worden onderverdeeld in hoofdzaken en bestanddelen.
2. Bestanddelen vormen één geheel met een andere zaak.
3. Wiel heeft in een van de muren van zijn werkkamer een aquarium laten inmetselen (het vormt één geheel met de muur). Het aquarium is zodanig in de muur bevestigd dat bij verwijdering van het aquarium zowel de muur als het aquarium zelf beschadigd zouden worden; met andere woorden: het aquarium is aan te merken als een bestanddeel.
4. Op grond van de verkeersopvatting kan gesteld worden dat een voortbewegingswerktuig, ingebouwd in en verbonden aan een sleepboot, als een bestanddeel van het schip moet worden beschouwd.
- Goederen kunnen worden onderverdeeld in hoofdzaken en bestanddelen.
==>
Moet zijn: - ZAKEN kunnen worden onderverdeeld in hoofdzaken en bestanddelen.
==> Mbt 4:
Zonder een motor kan een schip niet varen en dus niet gebruikt worden voor het doel waarvoor het is bestemd.
Welke stelling mbt de criteria voor het bepalen of een zaak een bestanddeel is of niet, is onjuist?
1. Eén van de criteria is of er sprake is van een zodanige verbinding met een hoofdzaak dat afscheiding niet kan geschieden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een van de zaken.
2. Eén van de criteria is of de zaak op grond van de verkeersopvattingen een wezenlijk onderdeel van een andere zaak vormt.
3. Criteria 1+2 zijn niet-cumulatief.
4. Criteria 1+2 zijn niet-limitatief.
5. Alle stellingen zijn juist
- Criteria 1+2 zijn niet-limitatief.
Welke stelling is onjuist?
1. Zakenrechtelijke handelingen ten aanzien van een bestanddeel zijn niet mogelijk.
2. Absolute rechten die gevestigd zijn op de hoofdzaak, omvatten ook het bestanddeel.
3. Als de hoofdzaak onroerend is, dan wordt het bestanddeel ook onroerend.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Welke stelling is onjuist?
1. Werner metselt in zijn woonkamer een potkachel in de vloer. De potkachel wordt onroerende zaak.
2. Bij onroerende zaken is de grond altijd hoofdzaak.
3. Als hoofdzaak bij roerende zaken wordt aangemerkt de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak overtreft; of de zaak die volgens verkeersopvatting als hoofdzaak wordt beschouwd.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
==> Mbt 1: Daar het kachel bestanddeel wordt van de hoofdzaak, het huis, wordt de potkachel ook onroerend. Een huis is immers onroerend
Welke stelling is onjuist?
1. Bij zeer kostbare brillenglazen in een normaal brilmontuur, vormen de glazen de hoofdzaak.
2. Eigendomsrecht rust alleen op voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.
3. Beperkte rechten zijn andere zakelijke rechten die zijn afgeleid van de eigendom (van een ander). Ze geven de gerechtigde slechts een deel van de in de eigendom begrepen bevoegdheden.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
==> Antwoord 3 is onjuist. Dit zijn dochterrechten, niet beperkte rechten.
==> Mbt 1: Juist want:
Als hoofdzaak wordt aangemerkt:
1. de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak overtreft; of
2. de zaak die volgens verkeersopvatting als hoofdzaak wordt beschouwd.
Jansen heeft een recht van erfpacht op een stuk grond van de gemeente. Het recht van erfpacht is geregeld in art. 5:85 BW. Het geeft aan de erfpachter de bevoegdheid eens anders onroerende zaak (de grond) te houden en te gebruiken. Het recht van de erfpachter geeft de beperkt gerechtigde dus bepaalde bevoegdheden die normaliter toekomen aan de eigenaar.
Welke stelling over het recht van erfpacht in dit voorbeeld is juist?
1. Is dit een voorbeeld van beperkte rechten.
2. Is dit een voorbeeld van dochterrechten.
3. 1+2
4. Noch 1 noch 2
- 1+2
==> Mbt 1:
Ja, het recht van erfpacht is een wettelijk erkend beperkt recht.
Dit blijkt uit artikel 5:85 BW, dat erfpacht definieert als:
“Erfpacht is een zakelijk recht om een onroerende zaak die aan een ander toebehoort, te houden en te gebruiken.”
==> Mbt 2: Ook is het een dochterrecht, omdat het recht van erfpacht is afgeleid van het moederrecht van de eigenaar, namelijk het eigendomsrecht van de gemeente.
De gemeente draagt via vestiging van erfpacht een deel van haar zeggenschap over aan Jansen (de erfpachter).
==> Mbt 3: In juridische zin is elk beperkt recht een dochterrecht, omdat het een afgeleide bevoegdheid betreft.
Welke stelling is onjuist?
1. Beperkte rechten zijn altijd dochterrechten.
2. Dochterrechten zijn altijd beperkte rechten.
3. De bron van beperkte rechten ligt altijd in het BW.
4. Beperkte rechten kunnen niet contractueel tot stand komen.
5. Meerdere stellingen zijn onjuist.
- Dochterrechten zijn altijd beperkte rechten.
==> niet alle dochterrechten zijn per se beperkte rechten, al komen ze in de praktijk vaak op hetzelfde neer. Tegenvoorbeelden: Huur van een woning, Bruikleen van een fiets, softwarelicentie.
Welke stelling is onjuist?
1. Het eigendomsrecht heeft een absolute werking.
2. Huur van een woning is geen beperkt recht.
3. Een dochterrecht kan een hoofdzaak zijn.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Een dochterrecht kan een hoofdzaak zijn.
==> De begrippen dochterrecht en hoofdzaak behoren tot twee verschillende juridische domeinen:
* “Dochterrecht” hoort bij vermogensrechten (met name de verhouding tussen moeder- en afgeleide rechten),
* “Hoofdzaak” hoort bij het zakenrecht (bijvoorbeeld bij bestanddeelvorming, art. 3:4 BW).
Welke bevoegdheid vloeit niet voort uit het eigendomsrecht?
1. De eigenaar mag zijn zaak gebruiken, met uitsluiting van een ieder.
2. De eigenaar heeft het beschikkingsrecht ten aanzien van de zaak.
3. De eigenaar mag genieten van de afgescheiden vruchten.
4. De eigenaar mag zich zonder meer toegang verschaffen tot zijn zaak, ook als deze zich op andermans terrein bevindt.
- De eigenaar mag zich zonder meer toegang verschaffen tot zijn zaak, ook als deze zich op andermans terrein bevindt.
==>
Hoewel de eigenaar in beginsel het recht heeft zijn zaak terug te nemen (art. 5:2 BW), mag hij niet zomaar iemands erf betreden om zijn eigendom op te halen. Hij moet daarbij rekening houden met de rechten van anderen (bijvoorbeeld het huisrecht of eigendomsrecht van derden) en heeft soms zelfs toestemming of een rechterlijk bevel nodig (bijvoorbeeld art. 5:24 BW over ladderrecht).
Welke stelling is onjuist?
1. Het eigendomsrecht is een exclusief recht.
2. De beperkingen die de wet aan het eigendomsrecht stelt staan in art. 5:1 lid 2 BW.
3. Het gebruik van de eigenaar mag niet strijden met rechten van anderen, en mag niet in strijd komen met de wettelijke voorschriften, dan wel met ongeschreven recht.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
==> Optie 2 is onvolledig, terwijl de woorden “De beperkingen” impliceren dat alle beperkingen in art. 5:1 lid 1 BW staan. Andere beperkingen:
* art. 5:37 BW: verbod op onrechtmatige hinder;
* art. 5:24 BW: ladderrecht (buren mogen tijdelijk jouw erf betreden);
* art. 6:162 BW: onrechtmatige daad;
* art. 21 e.v. Woningwet: publiekrechtelijke bouwregels;
==> Mbt 1: Juist. De eigenaar mag zijn zaak gebruiken met uitsluiting van derden.
Het gebruik van de eigenaar mag niet strijden met rechten van anderen (art. 5:1 lid 2 BW). Met “rechten van anderen” wordt bedoeld:
1. Alleen persoonlijke rechten.
2. Alleen zakelijke rechten.
3. Zowel persoonlijke als ook zakelijke rechten.
4. Geen antwoord is juist en volledig.
- Geen antwoord is juist en volledig.
==>
Persoonlijke rechten, zakelijke rechten en andere rechten van derden: schending van andere rechten van derden zou een onrechtmatige daad opleveren.
Het gebruik van de eigenaar mag… strijden met rechten van anderen uit een huurovereenkomst.
- wel
- niet
- niet
Het gebruik van de eigenaar mag… strijden met rechten van anderen uit een bruikleenovereenkomst.
- wel
- niet
- niet
Het gebruik van de eigenaar mag… strijden met een recht van erfdienstbaarheid van anderen.
- wel
- niet
- niet
Bart, die eigenaar is van een auto, rijdt daarmee te hard over de autoweg. Door zijn grote snelheid ziet hij de overstekende Corrie veel te laat, zodat hij niet meer tijdig kan remmen. Corrie wordt met haar fiets door de auto van Bart geraakt. Zij lijdt als gevolg van het ongeval schade: een kapotte fiets, een gebroken been en een hersenschudding.
Welke stelling is onjuist?
1. Het handelen van Bart is onrechtmatig.
2. Bart maakt inbreuk op de rechten van Corrie.
3. Omdat Bart eigenaar is van zijn auto, biedt het eigendomsrecht aan Corrie geen bescherming.
4. Alle stellingen zijn juist
- Omdat Bart eigenaar is van zijn auto, biedt het eigendomsrecht aan Corrie geen bescherming.
==> Het eigendomsrecht van Bart op zijn auto geeft hem geen vrijbrief om schade toe te brengen aan anderen.
Integendeel: eigendom moet worden uitgeoefend met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht (art. 5:1 lid 2 BW).
Bovendien: Corrie’s rechten wórden juist beschermd door het recht, o.a. via art. 6:162 BW en mogelijk art. 5:37 BW.
Welke van de volgende stellingen is juist met betrekking tot het eigendomsrecht en wetten in formele zin?
- Een gemeentelijke verordening mag op grond van art. 4:63 BW de legitieme portie van een erfgenaam beperken als het algemeen belang dit vereist.
- Op grond van art. 14 Grondwet mag eigendom door de Staat zonder tussenkomst van de rechter worden ontnomen, zolang er maar sprake is van een AMvB.
- De faillissementsrechter kan via een beschikking de eigendom van een roerende zaak zonder vergoeding overdragen aan een schuldeiser.
- Op grond van art. 23 Faillissementswet verliest de failliet van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn vermogen, wat betekent dat hij zijn eigendom niet langer zelfstandig mag uitoefenen.
- Art. 23 Fw bepaalt dat de failliet beschikkingsonbevoegd wordt ten aanzien van zijn vermogen. De eigendom blijft formeel bij hem, maar de bevoegdheid tot gebruik en beschikking gaat over op de curator.
==> Mbt 1:
Artikel 4:63 BW is een bepaling van formeel erfrecht, geen bevoegdheidsgrond voor lagere overheden.
De legitieme portie is een dwingend recht, en mag niet door lagere regelgeving worden beperkt.
Gemeentelijke verordeningen kunnen geen inbreuk maken op dit soort nationale civielrechtelijke beschermingsregels, zelfs niet in het algemeen belang.
==> Mbt 2: Artikel 14 Gw stelt drie cumulatieve eisen aan onteigening:
* Alleen bij of krachtens een wet in formele zin;
* Alleen tegen voorafgaande schadeloosstelling;
* Alleen met rechterlijke tussenkomst.
In casu:
* Een AMvB is geen wet in formele zin.
* Rechterlijke tussenkomst is verplicht. Dus deze stelling miskent art. 14 Gw.
==> Mbt 3:
De faillissementsrechter kan geen eigendomsoverdracht bevelen zonder dat er een geldige titel en levering is.
Bovendien: eigendomsoverdracht zonder vergoeding zou in strijd zijn met eigendomsbescherming (art. 1 EP EVRM).
Art. 23 Fw zorgt voor beschikkingsonbevoegdheid, niet voor eigendomsoverdracht.
Welke van de onderstaande bepalingen is in strijd met de eisen die aan regelgeving van lagere wetgevers worden gesteld ten aanzien van het eigendomsrecht?
- Een provinciale verordening verbiedt het gebruik van landbouwgrond voor industriële doeleinden, mits het besluit op individuele situaties is toegespitst.
- Een gemeentelijke verordening bepaalt dat eigenaren van woningen maximaal één parkeerplaats op eigen terrein mogen gebruiken.
- Een AMvB bepaalt dat alle eigenaars van bosgrond jaarlijks een deel van hun perceel moeten openstellen voor publiek recreatief gebruik, zonder schadevergoeding.
- Een gemeentelijke verordening verbiedt het aanleggen van dakterrassen zonder vergunning, mits dit is gebaseerd op een publiek belang zoals stadsbeeld en veiligheid.
- Deze bepaling is in strijd met de inhoudelijke eis dat lagere wetgevers het genot van eigendom niet geheel mogen ontnemen. Openstelling zonder compensatie en zonder wettelijke grondslag in formele zin is een te vergaande inbreuk op eigendom (in strijd met de Grondwet en het ongeschreven beginsel van proportionaliteit).
==> Mbt 1: Gebruik beperken mag wél via regelgeving in materiële zin (zoals een provinciale verordening), mits het niet het gehele genot ontneemt.
==> Mbt 2: Dergelijke beperkingen kunnen gerechtvaardigd zijn op basis van verkeersveiligheid, bestemmingsplannen of stedelijk beleid, en zijn toegestaan mits de verordening aan de eisen van algemene regelstelling en proportionaliteit voldoet.
Er is géén sprake van volledige ontzegging van genot.
==> Mbt 4: Dit is een vormbeperking van gebruik, géén inbreuk op eigendom zelf.
Eisen die aan formele wetgeving worden gesteld wanneer zij het gebruik van de eigenaar van de zaak beperkt:
1. De wetgeving mag aan de eigenaar het genot niet geheel ontnemen.
2. De wetgever mag niet een uitdrukkelijk aan de eigenaar door de wet toegekende bevoegdheid ontnemen.
3. De wetgever mag niet de beschikkingsbevoegdheid beperken.
4. Al deze antwoorden zijn juist.
5. Geen antwoord is juist
- Geen antwoord is juist
==> Antwoorden 1 t/m gaan over lagere wetgevers, niet over formele wetgeving.
Eigendom beperkende maatregelen van lagere wetgeving…:
Welk antwoord is onjuist?
1. moeten een besluit betreffen dat algemene regels inhouden.
2. mogen aan de eigenaar het genot niet geheel ontnemen.
3. mogen niet een uitdrukkelijk aan de eigenaar door de wet toegekende bevoegdheid ontnemen.
4. mogen de beschikkingsbevoegdheid beperken maar niet ontnemen.
- mogen de beschikkingsbevoegdheid beperken maar niet ontnemen.
==> Moet zijn: - mogen niet de beschikkingsbevoegdheid beperken. Dit mag alleen door een wet in formele zin.
Wat is juist met betrekking tot de legitieme portie in het Nederlandse erfrecht?
1. De legitieme portie geeft een onterfd kind recht op een deel van de nalatenschap in natura, ook als het testament dit uitsluit.
2. De legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen die bij overlijden daadwerkelijk in de nalatenschap aanwezig zijn, zonder rekening te houden met giften.
3. Een legitimaris heeft uitsluitend recht op zijn legitieme portie indien hij erfgenaam is volgens het testament of de wet.
4. De legitieme portie is een geldvordering van de legitimaris op de erfgenamen en wordt berekend over het legitimaire saldo, inclusief bepaalde giften van de erflater.
Antwoord 4 is juist.
==> Mbt 1. Onjuist
De legitieme portie is een geldvordering, niet een erfdeel in goederen (art. 4:85 lid 1 BW).
==> Mbt 2. Onjuist
De legitieme portie wordt juist niet alleen gebaseerd op de actuele nalatenschap, maar ook op giften die tot tien jaar voor het overlijden zijn gedaan (art. 4:65 BW).
→ Dit wordt het “legitimaire saldo” genoemd.
==> Mbt 3: Onjuist
Een legitimaris (bijv. een kind) hoeft geen erfgenaam te zijn om de legitieme portie op te eisen.
Wat is geen voorbeeld van formele wetgeving die het gebruik dat de eigenaar van de zaak maakt beperkt?
1. onteigening
2. failissement
3. legitieme portie
4. burenrecht
5. Alle antwoorden zijn dergelijke beperkingen
6. Geen antwoord is een dergelijke beperking,
- Alle antwoorden zijn dergelijke beperkingen
Welke van de volgende stellingen is juist met betrekking tot de grenzen van het eigendomsrecht in relatie tot onrechtmatige daad?
1. Omdat het eigendomsrecht het meest omvattende recht is, kan een eigenaar zijn recht altijd onbeperkt uitoefenen, tenzij dit expliciet in de wet is verboden.
2. Als een eigenaar bij de uitoefening van zijn eigendomsrecht schade veroorzaakt, is dit alleen onrechtmatig als hij daarmee ook een wettelijk voorschrift schendt.
3. De maatschappelijke betamelijkheid kan grenzen stellen aan de uitoefening van het eigendomsrecht; wie deze grenzen overschrijdt, kan onrechtmatig handelen en aansprakelijk zijn.
4. Een rechterlijk verbod op grond van onrechtmatige daad is niet mogelijk wanneer het gedrag technisch gezien binnen de grenzen van het eigendomsrecht blijft.
- De maatschappelijke betamelijkheid kan grenzen stellen aan de uitoefening van het eigendomsrecht; wie deze grenzen overschrijdt, kan onrechtmatig handelen en aansprakelijk zijn.
Welke stelling is onjuist?
1. Hinder is een vorm van onrechtmatig handelen.
2. Hinder wordt alleen toegebracht door de eigenaar van een erf aan eigenaren van andere erven.
3. Er zijn twee soorten hinder: offensief hinder en defensief hinder.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Er zijn twee soorten hinder: offensief hinder en defensief hinder.
==> Wel juist:
Hinder vervult in het leerstuk bij burenrecht twee functies:
* Offensieve functie
* Defensieve functie
==> Mbt 2: Dat komt doordat Hinder in het burenrecht staat (art. 5:37 BW)
Vul in: … functie van het eigendomsrecht: een eigenaar hoeft niet hem toegebrachte ongeoorloofde hinder te dulden, waardoor zijn gebruik en genot van de zaak vermindert. Hij kan zich uit hoofde van zijn recht tegen die hinder verweren.
… functie van het eigendomsrecht: de eigenaar is niet bevoegd zijn zaak op zodanige wijze te gebruiken dat dit … hinder voor de eigenaren van naburige erven oplevert.
- Offensieve, Defensieve, redelijke
- Offensieve, Defensieve, ongeoorloofde
- Defensieve, Offensieve, redelijke
- Defensieve, Offensieve, ongeoorloofde
- Defensieve, Offensieve, ongeoorloofde
==> Artikel 6:162 BW definieert wat onrechtmatig is.