L15 Flashcards

Eigendom (72 cards)

1
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Goederen kunnen worden onderverdeeld in hoofdzaken en bestanddelen.
2. Bestanddelen vormen één geheel met een andere zaak.
3. Wiel heeft in een van de muren van zijn werkkamer een aquarium laten inmetselen (het vormt één geheel met de muur). Het aquarium is zodanig in de muur bevestigd dat bij verwijdering van het aquarium zowel de muur als het aquarium zelf beschadigd zouden worden; met andere woorden: het aquarium is aan te merken als een bestanddeel.
4. Op grond van de verkeersopvatting kan gesteld worden dat een voortbewegingswerktuig, ingebouwd in en verbonden aan een sleepboot, als een bestanddeel van het schip moet worden beschouwd.

A
  1. Goederen kunnen worden onderverdeeld in hoofdzaken en bestanddelen.
    ==>
    Moet zijn:
  2. ZAKEN kunnen worden onderverdeeld in hoofdzaken en bestanddelen.
    ==> Mbt 4:
    Zonder een motor kan een schip niet varen en dus niet gebruikt worden voor het doel waarvoor het is bestemd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke stelling mbt de criteria voor het bepalen of een zaak een bestanddeel is of niet, is onjuist?
1. Eén van de criteria is of er sprake is van een zodanige verbinding met een hoofdzaak dat afscheiding niet kan geschieden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een van de zaken.
2. Eén van de criteria is of de zaak op grond van de verkeersopvattingen een wezenlijk onderdeel van een andere zaak vormt.
3. Criteria 1+2 zijn niet-cumulatief.
4. Criteria 1+2 zijn niet-limitatief.
5. Alle stellingen zijn juist

A
  1. Criteria 1+2 zijn niet-limitatief.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Zakenrechtelijke handelingen ten aanzien van een bestanddeel zijn niet mogelijk.
2. Absolute rechten die gevestigd zijn op de hoofdzaak, omvatten ook het bestanddeel.
3. Als de hoofdzaak onroerend is, dan wordt het bestanddeel ook onroerend.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Werner metselt in zijn woonkamer een potkachel in de vloer. De potkachel wordt onroerende zaak.
2. Bij onroerende zaken is de grond altijd hoofdzaak.
3. Als hoofdzaak bij roerende zaken wordt aangemerkt de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak overtreft; of de zaak die volgens verkeersopvatting als hoofdzaak wordt beschouwd.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
    ==> Mbt 1: Daar het kachel bestanddeel wordt van de hoofdzaak, het huis, wordt de potkachel ook onroerend. Een huis is immers onroerend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij zeer kostbare brillenglazen in een normaal brilmontuur, vormen de glazen de hoofdzaak.
2. Eigendomsrecht rust alleen op voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.
3. Beperkte rechten zijn andere zakelijke rechten die zijn afgeleid van de eigendom (van een ander). Ze geven de gerechtigde slechts een deel van de in de eigendom begrepen bevoegdheden.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A

==> Antwoord 3 is onjuist. Dit zijn dochterrechten, niet beperkte rechten.
==> Mbt 1: Juist want:
Als hoofdzaak wordt aangemerkt:
1. de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak overtreft; of
2. de zaak die volgens verkeersopvatting als hoofdzaak wordt beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Jansen heeft een recht van erfpacht op een stuk grond van de gemeente. Het recht van erfpacht is geregeld in art. 5:85 BW. Het geeft aan de erfpachter de bevoegdheid eens anders onroerende zaak (de grond) te houden en te gebruiken. Het recht van de erfpachter geeft de beperkt gerechtigde dus bepaalde bevoegdheden die normaliter toekomen aan de eigenaar.
Welke stelling over het recht van erfpacht in dit voorbeeld is juist?
1. Is dit een voorbeeld van beperkte rechten.
2. Is dit een voorbeeld van dochterrechten.
3. 1+2
4. Noch 1 noch 2

A
  1. 1+2
    ==> Mbt 1:
    Ja, het recht van erfpacht is een wettelijk erkend beperkt recht.
    Dit blijkt uit artikel 5:85 BW, dat erfpacht definieert als:
    “Erfpacht is een zakelijk recht om een onroerende zaak die aan een ander toebehoort, te houden en te gebruiken.”
    ==> Mbt 2: Ook is het een dochterrecht, omdat het recht van erfpacht is afgeleid van het moederrecht van de eigenaar, namelijk het eigendomsrecht van de gemeente.
    De gemeente draagt via vestiging van erfpacht een deel van haar zeggenschap over aan Jansen (de erfpachter).
    ==> Mbt 3: In juridische zin is elk beperkt recht een dochterrecht, omdat het een afgeleide bevoegdheid betreft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Beperkte rechten zijn altijd dochterrechten.
2. Dochterrechten zijn altijd beperkte rechten.
3. De bron van beperkte rechten ligt altijd in het BW.
4. Beperkte rechten kunnen niet contractueel tot stand komen.
5. Meerdere stellingen zijn onjuist.

A
  1. Dochterrechten zijn altijd beperkte rechten.
    ==> niet alle dochterrechten zijn per se beperkte rechten, al komen ze in de praktijk vaak op hetzelfde neer. Tegenvoorbeelden: Huur van een woning, Bruikleen van een fiets, softwarelicentie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het eigendomsrecht heeft een absolute werking.
2. Huur van een woning is geen beperkt recht.
3. Een dochterrecht kan een hoofdzaak zijn.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Een dochterrecht kan een hoofdzaak zijn.
    ==> De begrippen dochterrecht en hoofdzaak behoren tot twee verschillende juridische domeinen:
    * “Dochterrecht” hoort bij vermogensrechten (met name de verhouding tussen moeder- en afgeleide rechten),
    * “Hoofdzaak” hoort bij het zakenrecht (bijvoorbeeld bij bestanddeelvorming, art. 3:4 BW).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke bevoegdheid vloeit niet voort uit het eigendomsrecht?
1. De eigenaar mag zijn zaak gebruiken, met uitsluiting van een ieder.
2. De eigenaar heeft het beschikkingsrecht ten aanzien van de zaak.
3. De eigenaar mag genieten van de afgescheiden vruchten.
4. De eigenaar mag zich zonder meer toegang verschaffen tot zijn zaak, ook als deze zich op andermans terrein bevindt.

A
  1. De eigenaar mag zich zonder meer toegang verschaffen tot zijn zaak, ook als deze zich op andermans terrein bevindt.
    ==>
    Hoewel de eigenaar in beginsel het recht heeft zijn zaak terug te nemen (art. 5:2 BW), mag hij niet zomaar iemands erf betreden om zijn eigendom op te halen. Hij moet daarbij rekening houden met de rechten van anderen (bijvoorbeeld het huisrecht of eigendomsrecht van derden) en heeft soms zelfs toestemming of een rechterlijk bevel nodig (bijvoorbeeld art. 5:24 BW over ladderrecht).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het eigendomsrecht is een exclusief recht.
2. De beperkingen die de wet aan het eigendomsrecht stelt staan in art. 5:1 lid 2 BW.
3. Het gebruik van de eigenaar mag niet strijden met rechten van anderen, en mag niet in strijd komen met de wettelijke voorschriften, dan wel met ongeschreven recht.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A

==> Optie 2 is onvolledig, terwijl de woorden “De beperkingen” impliceren dat alle beperkingen in art. 5:1 lid 1 BW staan. Andere beperkingen:
* art. 5:37 BW: verbod op onrechtmatige hinder;
* art. 5:24 BW: ladderrecht (buren mogen tijdelijk jouw erf betreden);
* art. 6:162 BW: onrechtmatige daad;
* art. 21 e.v. Woningwet: publiekrechtelijke bouwregels;
==> Mbt 1: Juist. De eigenaar mag zijn zaak gebruiken met uitsluiting van derden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het gebruik van de eigenaar mag niet strijden met rechten van anderen (art. 5:1 lid 2 BW). Met “rechten van anderen” wordt bedoeld:
1. Alleen persoonlijke rechten.
2. Alleen zakelijke rechten.
3. Zowel persoonlijke als ook zakelijke rechten.
4. Geen antwoord is juist en volledig.

A
  1. Geen antwoord is juist en volledig.
    ==>
    Persoonlijke rechten, zakelijke rechten en andere rechten van derden: schending van andere rechten van derden zou een onrechtmatige daad opleveren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het gebruik van de eigenaar mag… strijden met rechten van anderen uit een huurovereenkomst.

  1. wel
  2. niet
A
  1. niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het gebruik van de eigenaar mag… strijden met rechten van anderen uit een bruikleenovereenkomst.

  1. wel
  2. niet
A
  1. niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het gebruik van de eigenaar mag… strijden met een recht van erfdienstbaarheid van anderen.

  1. wel
  2. niet
A
  1. niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bart, die eigenaar is van een auto, rijdt daarmee te hard over de autoweg. Door zijn grote snelheid ziet hij de overstekende Corrie veel te laat, zodat hij niet meer tijdig kan remmen. Corrie wordt met haar fiets door de auto van Bart geraakt. Zij lijdt als gevolg van het ongeval schade: een kapotte fiets, een gebroken been en een hersenschudding.
Welke stelling is onjuist?
1. Het handelen van Bart is onrechtmatig.
2. Bart maakt inbreuk op de rechten van Corrie.
3. Omdat Bart eigenaar is van zijn auto, biedt het eigendomsrecht aan Corrie geen bescherming.
4. Alle stellingen zijn juist

A
  1. Omdat Bart eigenaar is van zijn auto, biedt het eigendomsrecht aan Corrie geen bescherming.
    ==> Het eigendomsrecht van Bart op zijn auto geeft hem geen vrijbrief om schade toe te brengen aan anderen.

Integendeel: eigendom moet worden uitgeoefend met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht (art. 5:1 lid 2 BW).

Bovendien: Corrie’s rechten wórden juist beschermd door het recht, o.a. via art. 6:162 BW en mogelijk art. 5:37 BW.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke van de volgende stellingen is juist met betrekking tot het eigendomsrecht en wetten in formele zin?

  1. Een gemeentelijke verordening mag op grond van art. 4:63 BW de legitieme portie van een erfgenaam beperken als het algemeen belang dit vereist.
  2. Op grond van art. 14 Grondwet mag eigendom door de Staat zonder tussenkomst van de rechter worden ontnomen, zolang er maar sprake is van een AMvB.
  3. De faillissementsrechter kan via een beschikking de eigendom van een roerende zaak zonder vergoeding overdragen aan een schuldeiser.
  4. Op grond van art. 23 Faillissementswet verliest de failliet van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn vermogen, wat betekent dat hij zijn eigendom niet langer zelfstandig mag uitoefenen.
A
  1. Art. 23 Fw bepaalt dat de failliet beschikkingsonbevoegd wordt ten aanzien van zijn vermogen. De eigendom blijft formeel bij hem, maar de bevoegdheid tot gebruik en beschikking gaat over op de curator.
    ==> Mbt 1:
    Artikel 4:63 BW is een bepaling van formeel erfrecht, geen bevoegdheidsgrond voor lagere overheden.
    De legitieme portie is een dwingend recht, en mag niet door lagere regelgeving worden beperkt.
    Gemeentelijke verordeningen kunnen geen inbreuk maken op dit soort nationale civielrechtelijke beschermingsregels, zelfs niet in het algemeen belang.
    ==> Mbt 2: Artikel 14 Gw stelt drie cumulatieve eisen aan onteigening:
    * Alleen bij of krachtens een wet in formele zin;
    * Alleen tegen voorafgaande schadeloosstelling;
    * Alleen met rechterlijke tussenkomst.
    In casu:
    * Een AMvB is geen wet in formele zin.
    * Rechterlijke tussenkomst is verplicht. Dus deze stelling miskent art. 14 Gw.
    ==> Mbt 3:
    De faillissementsrechter kan geen eigendomsoverdracht bevelen zonder dat er een geldige titel en levering is.
    Bovendien: eigendomsoverdracht zonder vergoeding zou in strijd zijn met eigendomsbescherming (art. 1 EP EVRM).
    Art. 23 Fw zorgt voor beschikkingsonbevoegdheid, niet voor eigendomsoverdracht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke van de onderstaande bepalingen is in strijd met de eisen die aan regelgeving van lagere wetgevers worden gesteld ten aanzien van het eigendomsrecht?

  1. Een provinciale verordening verbiedt het gebruik van landbouwgrond voor industriële doeleinden, mits het besluit op individuele situaties is toegespitst.
  2. Een gemeentelijke verordening bepaalt dat eigenaren van woningen maximaal één parkeerplaats op eigen terrein mogen gebruiken.
  3. Een AMvB bepaalt dat alle eigenaars van bosgrond jaarlijks een deel van hun perceel moeten openstellen voor publiek recreatief gebruik, zonder schadevergoeding.
  4. Een gemeentelijke verordening verbiedt het aanleggen van dakterrassen zonder vergunning, mits dit is gebaseerd op een publiek belang zoals stadsbeeld en veiligheid.
A
  1. Deze bepaling is in strijd met de inhoudelijke eis dat lagere wetgevers het genot van eigendom niet geheel mogen ontnemen. Openstelling zonder compensatie en zonder wettelijke grondslag in formele zin is een te vergaande inbreuk op eigendom (in strijd met de Grondwet en het ongeschreven beginsel van proportionaliteit).
    ==> Mbt 1: Gebruik beperken mag wél via regelgeving in materiële zin (zoals een provinciale verordening), mits het niet het gehele genot ontneemt.
    ==> Mbt 2: Dergelijke beperkingen kunnen gerechtvaardigd zijn op basis van verkeersveiligheid, bestemmingsplannen of stedelijk beleid, en zijn toegestaan mits de verordening aan de eisen van algemene regelstelling en proportionaliteit voldoet.
    Er is géén sprake van volledige ontzegging van genot.
    ==> Mbt 4: Dit is een vormbeperking van gebruik, géén inbreuk op eigendom zelf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Eisen die aan formele wetgeving worden gesteld wanneer zij het gebruik van de eigenaar van de zaak beperkt:
1. De wetgeving mag aan de eigenaar het genot niet geheel ontnemen.
2. De wetgever mag niet een uitdrukkelijk aan de eigenaar door de wet toegekende bevoegdheid ontnemen.
3. De wetgever mag niet de beschikkingsbevoegdheid beperken.
4. Al deze antwoorden zijn juist.
5. Geen antwoord is juist

A
  1. Geen antwoord is juist
    ==> Antwoorden 1 t/m gaan over lagere wetgevers, niet over formele wetgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Eigendom beperkende maatregelen van lagere wetgeving…:
Welk antwoord is onjuist?
1. moeten een besluit betreffen dat algemene regels inhouden.
2. mogen aan de eigenaar het genot niet geheel ontnemen.
3. mogen niet een uitdrukkelijk aan de eigenaar door de wet toegekende bevoegdheid ontnemen.
4. mogen de beschikkingsbevoegdheid beperken maar niet ontnemen.

A
  1. mogen de beschikkingsbevoegdheid beperken maar niet ontnemen.
    ==> Moet zijn:
  2. mogen niet de beschikkingsbevoegdheid beperken. Dit mag alleen door een wet in formele zin.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is juist met betrekking tot de legitieme portie in het Nederlandse erfrecht?
1. De legitieme portie geeft een onterfd kind recht op een deel van de nalatenschap in natura, ook als het testament dit uitsluit.
2. De legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen die bij overlijden daadwerkelijk in de nalatenschap aanwezig zijn, zonder rekening te houden met giften.
3. Een legitimaris heeft uitsluitend recht op zijn legitieme portie indien hij erfgenaam is volgens het testament of de wet.
4. De legitieme portie is een geldvordering van de legitimaris op de erfgenamen en wordt berekend over het legitimaire saldo, inclusief bepaalde giften van de erflater.

A

Antwoord 4 is juist.

==> Mbt 1. Onjuist
De legitieme portie is een geldvordering, niet een erfdeel in goederen (art. 4:85 lid 1 BW).
==> Mbt 2. Onjuist
De legitieme portie wordt juist niet alleen gebaseerd op de actuele nalatenschap, maar ook op giften die tot tien jaar voor het overlijden zijn gedaan (art. 4:65 BW).
→ Dit wordt het “legitimaire saldo” genoemd.
==> Mbt 3: Onjuist
Een legitimaris (bijv. een kind) hoeft geen erfgenaam te zijn om de legitieme portie op te eisen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is geen voorbeeld van formele wetgeving die het gebruik dat de eigenaar van de zaak maakt beperkt?
1. onteigening
2. failissement
3. legitieme portie
4. burenrecht
5. Alle antwoorden zijn dergelijke beperkingen
6. Geen antwoord is een dergelijke beperking,

A
  1. Alle antwoorden zijn dergelijke beperkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke van de volgende stellingen is juist met betrekking tot de grenzen van het eigendomsrecht in relatie tot onrechtmatige daad?
1. Omdat het eigendomsrecht het meest omvattende recht is, kan een eigenaar zijn recht altijd onbeperkt uitoefenen, tenzij dit expliciet in de wet is verboden.
2. Als een eigenaar bij de uitoefening van zijn eigendomsrecht schade veroorzaakt, is dit alleen onrechtmatig als hij daarmee ook een wettelijk voorschrift schendt.
3. De maatschappelijke betamelijkheid kan grenzen stellen aan de uitoefening van het eigendomsrecht; wie deze grenzen overschrijdt, kan onrechtmatig handelen en aansprakelijk zijn.
4. Een rechterlijk verbod op grond van onrechtmatige daad is niet mogelijk wanneer het gedrag technisch gezien binnen de grenzen van het eigendomsrecht blijft.

A
  1. De maatschappelijke betamelijkheid kan grenzen stellen aan de uitoefening van het eigendomsrecht; wie deze grenzen overschrijdt, kan onrechtmatig handelen en aansprakelijk zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Hinder is een vorm van onrechtmatig handelen.
2. Hinder wordt alleen toegebracht door de eigenaar van een erf aan eigenaren van andere erven.
3. Er zijn twee soorten hinder: offensief hinder en defensief hinder.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Er zijn twee soorten hinder: offensief hinder en defensief hinder.
    ==> Wel juist:
    Hinder vervult in het leerstuk bij burenrecht twee functies:
    * Offensieve functie
    * Defensieve functie

==> Mbt 2: Dat komt doordat Hinder in het burenrecht staat (art. 5:37 BW)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vul in: … functie van het eigendomsrecht: een eigenaar hoeft niet hem toegebrachte ongeoorloofde hinder te dulden, waardoor zijn gebruik en genot van de zaak vermindert. Hij kan zich uit hoofde van zijn recht tegen die hinder verweren.
… functie van het eigendomsrecht: de eigenaar is niet bevoegd zijn zaak op zodanige wijze te gebruiken dat dit … hinder voor de eigenaren van naburige erven oplevert.

  1. Offensieve, Defensieve, redelijke
  2. Offensieve, Defensieve, ongeoorloofde
  3. Defensieve, Offensieve, redelijke
  4. Defensieve, Offensieve, ongeoorloofde
A
  1. Defensieve, Offensieve, ongeoorloofde
    ==> Artikel 6:162 BW definieert wat onrechtmatig is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke stelling is onjuist? 1. De gevallen van hinder die in art. 5:37 BW zijn opgenomen, zijn niet limitatief bedoeld. 2. Art. 5:37 BW moet altijd in samenhang met art. art. 6:162 BW de onrechtmatige daad worden bezien. Of de hinder onrechtmatig is, moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria van art. 6:162 BW. 3. Ook als iemand handelt conform een vergunning, kan er sprake zijn van hinder. 4. Alle stellingen zijn juist
4. Alle stellingen zijn juist
26
Wat is geen wijze van eigendomsverkrijging van zaken? 1. Verkrijging onder algemene titel 2. Toe-eigening 3. Vermenging 4. Verjaring 5. Overdracht 6. Vinderschap 7. Dit zijn allemaal wijzen van eigendomsverkrijging van zaken.
7. Dit zijn allemaal wijzen van eigendomsverkrijging van zaken.
27
Welke stelling is onjuist? 1. Eigendomsverkrijging van zaken is mogelijk onder algemene titel en onder bijzondere titel. 2. Via de volgende wijzen kan eigendom op zaken worden verkregen, maar niet op andere goederen: toe-eigening, schatvinding, natrekking, vermenging en zaakvorming. 3. Eigendom op onroerende zaken kunnen alleen verkregen worden door natrekking of aanwas, en dus niet door toe-eigening, schatvinding, natrekking, vermenging en zaakvorming. 4. Alle stellingen zijn onjuist. 5. Geen stelling is onjuist.
De woorden "Eigendom op onroerende zaken kunnen alleen verkregen worden door natrekking of aanwas" in stelling 3 zijn onjuist. Naast deze methoden, kan eigendom op onroerende zaken ook worden verkregen door verkrijging onder algemene titel en onder bijzondere titel.
28
Vul inL ... of ... is een wijze van eigendomsverkrijging waarbij iemand een roerende zaak die aan niemand toebehoort in bezit neemt en daardoor eigenaar wordt. 1. Natrekking ... aanwas 2. Inbezitneming ... vinderschap 3. Schatvinding ... vinderschap 4. Toe-eigening... inbezitneming
4. Toe-eigening... inbezitneming
29
Vul in: Er zijn twee vormen van ...: 1. ... : zaken die nooit een eigenaar hebben gehad, zoals wilde dieren 2. ... : zaken waarvan de vorige eigenaar het bezit bewust heeft opgegeven. 1. toe-eigening, Res derelicta, Res nullius 2. inbezitneming, Res nullius, Res derelicta 3. vinderschap, Res derelicta, Res nullius 4. schatvinding, Res nullius, Res derelicta
2. inbezitneming, Res nullius, Res derelicta ==> Let op: Toe-eigening = inbezitneming
30
Welke stelling is onjuist? 1. Joris gaat op jacht en schiet daarbij een vos neer. Hij neemt het dier mee naar huis; hij eigent zich daarmee de vos toe. Dit is een voorbeeld van toe-eigening, met de vorm "Res nullius". 2. Een schat komt toe aan degene die hem ontdekt en aan de eigenaar van de onroerende of roerende zaak, waarin de schat wordt aangetroffen, en wel voor gelijke delen. 3. Natrekking is het verschijnsel dat de eigenaar van een hoofdzaak automatisch ook eigenaar wordt van alles wat daarmee zo duurzaam is verbonden dat het een bestanddeel vormt. Dit betekent dat de eigendom van een afzonderlijke (kleinere) zaak tenietgaat zodra deze bestanddeel wordt van een hoofdzaak. 4. Alle stellingen zijn juist 5. Alle stellingen zijn onjuist
4. Alle stellingen zijn juist
31
Welke stelling is juist? 1. Als twee zaken worden samengevoegd zonder dat één duidelijk de hoofdzaak is, wordt de eigendom bepaald op basis van redelijkheid, waaronder waarde en functie. Dit neet zaakvorming. 2. Jan heeft een kostbare gouden ring. Hij laat daar een bergkristal (die weinig waarde heeft) inzetten die van Niki is. Jan wordt door natrekking eigenaar van het bergkristal. 3. Christiaan bezit een antieke spiegel ter waarde van €10.500. Martijn is eigenaar van een zorgvuldig gerestaureerde lijst die €9.500 waard is. De twee besluiten de spiegel in de lijst te plaatsen, en doen dit op zo’n wijze dat de onderdelen stevig met elkaar worden verbonden. Het scheiden van de spiegel en de lijst is alleen mogelijk met ernstige beschadiging van beide onderdelen. Christiaan is door natrekking eigenaar geworden van de Spiegel met de lijst. 4. Meerdere antwoorden zijn juist.
Antwoord 2 is juist. ==>Mbt 1: Dit heet natrekking. Mbt ==> Mbt 3: Op basis van artikel 5:14 lid 2 BW: Christiaan en Martijn worden mede-eigenaren van de nieuwe samengestelde zaak, ieder voor een aandeel evenredig aan de waarde van hun oorspronkelijke bijdrage. Christiaan verkrijgt 52,5% mede-eigendom (op basis van €10.500 van €20.000). Martijn verkrijgt 47,5% mede-eigendom (op basis van €9.500 van €20.000).
32
Een kostbare antieke spiegel van Christiaan wordt in een fraaie lijst van Martijn geplaatst. De spiegel heeft een waarde van € X , terwijl de lijst € Y waard is. De spiegel en de lijst worden zodanig met elkaar verbonden dat scheiding alleen mogelijk is met ernstige beschadiging van beide onderdelen. Casus 1: X = 20,000, Y = 10,000 Casus 2: X = 10,500, Y = 9,500 Welke stelling is onjuist? 1. In casus wordt Christiaan de enige eigenaar van de gehele samengestelde zaak, maar heeft Martijn mogelijk een vordering tot vergoeding van de waarde ervan jegens Christiaan. 2. Beide casussen gaan over natrekking, en niet over zaakvorming. 3. De onlosmakelijke verbinding van zaken betekent dat we een nieuwe zaak hebben (één zaak in juridische zin), maar de beoordeling of er een hoofdzaak is, hangt af van de verhouding tussen de onderdelen, bijvoorbeeld qua waarde, functie of uiterlijke verschijningsvorm. 4. In casus 2 worden Christiaan en Martijn gelijke mede-eigenaren van de nieuwe samengestelde zaak.
4. In casus 2 worden Christiaan en Martijn gelijke mede-eigenaren van de nieuwe samengestelde zaak. ==> Christiaan en Martijn worden mede-eigenaren van de nieuwe samengestelde zaak, ieder voor een aandeel evenredig aan de waarde van hun oorspronkelijke bijdrage: * Christiaan verkrijgt 52,5% mede-eigendom (op basis van €10.500 van €20.000). *Martijn verkrijgt 47,5% mede-eigendom (op basis van €9.500 van €20.000). ==> In casus 1 is er een duidelijke hoofdzaak (dus is art. 5:14 lid 1 BW van toepassing), in casus 2 niet (dus is art. 5:14 lid 2 BW van toepassing).
33
Welke stelling is onjuist? 1. Bij vermenging geldt dat als één van de stoffen als hoofdzaak is aan te merken, de eigenaar van deze zaak ook eigenaar wordt van de andere stof waarmee de hoofdzaak zich heeft vermengd. 2. Is bij vermenging geen der zaken als hoofdzaak aan te merken, dan worden de verschillende eigenaars van de verschillende zaken mede-eigenaars van de nieuwe zaak. 3. Jopie heeft achter zijn bedrijf een grote opslagtank die voor de helft is gevuld met rogge. Naast die tank staat een lege tank. Tussen Jopie en de Boer is afgesproken dat deze laatste daar zijn gerst in mag opslaan. Per ongeluk wordt echter bij de opslag niet de lege tank met gerst gevuld, maar de tank waarin reeds de rogge was opgeslagen. Het betreft gelijke hoeveelheden gerst en rogge. Door deze vermenging zijn Jopie en de Boer mede-eigenaars geworden van het graan overeenkomstig. 4. Alle stellingen zijn juist 5. Alle stellingen zijn onjuist
4. Alle stellingen zijn juist ==> Mbt 2: overeenkomstig art. 5:14 lid 2 BW
34
"Door menselijke arbeid ontstaat er een nieuwe zaak". Dit beschrijft: 1. toe-eigening (art. 5:4 BW) 2. schatvinding (art. 5:13 BW) 3. natrekking (art. 5:14 BW) 4. vermenging (art. 5:15 BW) 5. zaakvorming (art. 5:16 BW) 6. vinderschap (art. 5:5-12 BW) (wordt hier niet behandeld) 7. vruchttrekking
5. zaakvorming (art. 5:16 BW)
35
Wat is géén voorbeeld van zaakvorming in de zin van art. 5:16 BW? 1. Samenvoegen van zaken tot een nieuw geheel 2. Het teweegbrengen van natuurkundige of scheikundige reacties 3. Kweken van planten 4. Vervaardigen van tekeningen en schilderijen 5. Bedrukken en beschrijven van papier 6. Het onlosmakelijk monteren van een bestaande motor in een bestaande auto
6. Het onlosmakelijk monteren van een bestaande motor in een bestaande auto ==> Hier worden twee bestaande zaken (motor en auto) verenigd. Dit is geen zaakvorming, maar een geval van natrekking (art. 5:14 BW): de auto als hoofdzaak trekt de motor mee.
36
Welke stelling mbt zaakvorming is onjuist? 1. De hoofdregel is: nieuw gevormde zaak wordt eigendom van de eigenaar van de oorspronkelijke zaken. 2. Art. 5:16 lid 2 BW is niet van toepassing op degene die in opdracht van een ander vervaardigt. 3. Marcel maakt voor zichzelf uit een stuk zilver toebehorend aan Marijke, een zilveren oorhanger. De kosten van vorming zijn aanzienlijk. Marcel is eigenaar geworden van de zilveren oorhanger. 4. Teun maakt voor zichzelf uit een blok marmer die toebehoort aan Mols, een eenvoudig beeld. De kosten van vorming zijn gering. Teun is geen eigenaar geworden van het beeld. 5. Alle stellingen zijn juist 6. Meerdere stellingen zijn onjuist
5. Alle stellingen zijn juist
37
Welke stelling is onjuist? 1. Bij duurzaam met de grond verenigde gebouwen en werken en beplantingen spreken we van natrekking. Het is de grond die de gebouwen, werken en beplantingen natrekt. 2. Bij overdracht en verjaring is er sprake van relatief eigendomsverlies. 3. Bij absoluut eigendomsverlies gaat het eigendomsrecht absoluut verloren, bijvoorbeeld de zaak gaat teniet, of de zaak wordt bestanddeel van een andere zaak. 4. Als de eigenaar het bezit van de zaak prijsgeeft met het oogmerk om zich van de eigendom te ontdoen, is er sprake van relatief eigendomsverlies.
Stelling 4 is onjuist. Dit is absoluut eigendomsverlies.
38
Welke van de onderstaande stellingen over revindicatie (art. 5:2 BW) is juist? 1. Alleen degene die op het moment van de procedure de feitelijke bezitter van de zaak is, kan revindicatie vorderen. 2. De eigenaar kan de zaak slechts revindiceren indien hij voortdurend onafgebroken bezitter is geweest. 3. De eiser moet bij revindicatie in de dagvaarding direct aantonen dat hij thans nog eigenaar is van de zaak. 4. Als de gedaagde het eigendomsrecht van de eiser betwist, moet de eiser bewijzen dat hij op enig moment rechthebbende is geworden.
4. Als de gedaagde het eigendomsrecht van de eiser betwist, moet de eiser bewijzen dat hij op enig moment rechthebbende is geworden.
39
In welke van de onderstaande gevallen is revindicatie door de oorspronkelijke eigenaar niet mogelijk? 1. Als de huidige bezitter de zaak in bruikleen heeft gekregen, maar weigert deze terug te geven. 2. Als de huidige bezitter een goed te goeder trouw heeft verkregen van een ander die niet de eigenaar was, onder de voorwaarden van art. 3:86 BW. 3. Als de oorspronkelijke eigenaar nog steeds als eigenaar in het kadaster geregistreerd staat, maar de zaak niet kan vinden. 4. Als de zaak verloren is gegaan, maar de eigenaar wel kan aantonen dat hij ooit rechthebbende was.
2. Als de huidige bezitter een goed te goeder trouw heeft verkregen van een ander die niet de eigenaar was, onder de voorwaarden van art. 3:86 BW.
40
In welke van de onderstaande gevallen is revindicatie door de oorspronkelijke eigenaar niet mogelijk? 1. Als de huidige bezitter de zaak in bruikleen heeft gekregen, maar weigert deze terug te geven. 2. Als de huidige bezitter een goed te goeder trouw heeft verkregen van een ander die niet de eigenaar was, onder de voorwaarden van art. 3:86 BW. 3. Als een derde het goed heeft verkregen van een bezitter te goeder trouw, overeenkomstig art. 3:88 lid 1 BW. 4. Als de zaak verloren is gegaan, maar de eigenaar wel kan aantonen dat hij ooit rechthebbende was.
3. Als een derde het goed heeft verkregen van een bezitter te goeder trouw, overeenkomstig art. 3:88 lid 1 BW.
41
Welke van de volgende stellingen is juist met betrekking tot de positie van de eiser bij revindicatie, bezitsactie en onrechtmatige daad in geval van faillissement van de wederpartij? 1. Zowel bij revindicatie als bij een vordering uit onrechtmatige daad moet de eiser zich bij faillissement voegen bij de concurrente schuldeisers. 2. Een bezitsactie geeft, net als revindicatie, bij faillissement van de wederpartij bescherming buiten de boedel: de curator moet de zaak afgeven. 3. Bij een vordering op grond van onrechtmatige daad moet de curator het goed teruggeven aan de oorspronkelijke eigenaar, mits het goed afzonderlijk identificeerbaar is. 4. Een vordering tot revindicatie wordt in faillissement automatisch omgezet in een vordering tot schadevergoeding onder de schuldeisers.
2. Een bezitsactie geeft, net als revindicatie, bij faillissement van de wederpartij bescherming buiten de boedel: de curator moet de zaak afgeven.
42
Wanneer is revindicatie niet mogelijk, maar is een bezitsactie wél een alternatief? 1. Als de eiser eigenaar is, maar de zaak gestolen is en zich nog bij de dief bevindt. 2. Als de eiser geen bewijs van eigendom heeft, maar wél kan aantonen dat hij eerder bezitter was en dat zijn bezit onrechtmatig is aangetast. 3. Als de eiser niet weet wie de huidige bezitter is. 4. Als de eiser slechts een vordering uit verbintenisrecht heeft, bijvoorbeeld uit koop.
2. Als de eiser geen bewijs van eigendom heeft, maar wél kan aantonen dat hij eerder bezitter was en dat zijn bezit onrechtmatig is aangetast.
43
Welke van de onderstaande combinaties tussen type vordering en het te handhaven recht is juist? 1. Revindicatie is een persoonlijke actie waarmee de eiser een verbintenissenrecht tegenover een derde handhaaft. 2. Een bezitsactie is een relatieve actie waarmee de oorspronkelijke bezitter de eigendom van zijn goed probeert af te dwingen. 3. Een vordering uit onrechtmatige daad is een persoonlijke actie waarmee schadevergoeding wordt gevorderd wegens inbreuk op een verbintenissenrecht. 4. Zowel revindicatie als bezitsactie zijn goederenrechtelijke acties die absoluut werken en gericht zijn op handhaving van een recht uit het goederenrecht.
Antwoord 4 is juist. ==> Mbt 3: Onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) is inderdaad een persoonlijke actie, maar het gaat om inbreuk op een subjectief recht of onzorgvuldig handelen, niet specifiek een verbintenissenrecht.
44
Wanneer is apparatuur volgens het arrest Dépex/Van Bergel een bestanddeel van een gebouw volgens art. 3:4 lid 1 BW? 1. Als de apparatuur essentieel is voor het productieproces waarvoor het gebouw wordt gebruikt. 2. Als de apparatuur door middel van verankering of bevestiging is verbonden aan het gebouw. 3. Als het gebouw en de apparatuur in constructief opzicht op elkaar zijn afgestemd, en/of het gebouw zonder de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd. 4. Als het gebouw in het kadaster is ingeschreven als onroerende zaak, en de apparatuur daarin is opgenomen als gebruiksfunctie.
3. Als het gebouw en de apparatuur in constructief opzicht op elkaar zijn afgestemd, en/of het gebouw zonder de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd.
45
Waarom kon Dépex in het arrest het arrest Dépex/Van Berge de installatie revindiceren van de curatoren van Bergel? 1. Omdat Dépex eigenaar was gebleven krachtens eigendomsvoorbehoud en Bergel geen eigenaar was geworden vanwege het faillissement. 2. Omdat de installatie naar aard en functie slechts een accessoire was en daardoor nimmer hoofdzaak kon zijn. 3. Omdat de overdracht onvolledig was en natrekking geen rol speelde bij roerende zaken. 4. Omdat het hof had vastgesteld dat de installatie een zelfstandig werkende machine was en niet was afgestemd op het gebouw.
1. Omdat Dépex eigenaar was gebleven krachtens eigendomsvoorbehoud en Bergel geen eigenaar was geworden vanwege het faillissement. ==> Uitkomst arrest: Het arrest van het hof werd vernietigd. Bergel was geen eigenaar geworden van de waterdistillatie en Dépex kon krachtens eigendomsvoorbehoud revindiceren.
46
Wat is de rechtsregel die de Hoge Raad formuleerde in het arrest Dépex/Curatoren van Bergel (15 november 1991)? 1. Apparatuur is een bestanddeel van een gebouw indien zij blijvend met het gebouw is verbonden en niet zonder schade kan worden verwijderd. 2. Apparatuur vormt een bestanddeel van een gebouw als zij functioneel noodzakelijk is voor het productieproces waarvoor het gebouw wordt gebruikt. 3. Apparatuur is een bestanddeel van een gebouw indien gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd en/of het gebouw zonder de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd. 4. Apparatuur kan slechts een bestanddeel zijn van een gebouw indien zij in het bouwkundig ontwerp expliciet is opgenomen en kadastraal is geregistreerd.
3. Apparatuur is een bestanddeel van een gebouw indien gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd en/of het gebouw zonder de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd.
47
Wat is volgens het arrest Luykx/Bastiaansen (Bijenspat) de rechtsregel voor het oordeel of hinder onrechtmatig is? 1. Hinder is onrechtmatig als zij leidt tot aantasting van eigendom, ongeacht de ernst of duur ervan. 2. Hinder is onrechtmatig als zij plaatsvindt zonder vergunning en schade veroorzaakt. 3. Hinder is onrechtmatig als deze, gelet op aard, ernst, duur, schade en overige omstandigheden, de grenzen van maatschappelijke betamelijkheid overschrijdt. 4. Hinder is onrechtmatig zodra deze leidt tot economische schade voor de benadeelde, ongeacht andere factoren.
3. Hinder is onrechtmatig als deze, gelet op aard, ernst, duur, schade en overige omstandigheden, de grenzen van maatschappelijke betamelijkheid overschrijdt.
48
Waarom was het moment van vestiging van Bastiaansen (de glastuinder) relevant in de beoordeling van de onrechtmatigheid in het arrest Luykx/Bastiaansen (Bijenspat, HR 18 september 1998) ? 1. Omdat het bepaalde of de activiteit van Luykx door de gemeente was vergund. 2. Omdat degene die zich ná aanvang van een hinder veroorzakende activiteit vestigt, eerder hinder moet accepteren. 3. Omdat het bepaalde of er sprake was van oneigenlijk gebruik van de openbare ruimte. 4. Omdat vestiging na het ontstaan van schade automatisch leidt tot verlies van rechten.
2. Omdat degene die zich ná aanvang van een hinder veroorzakende activiteit vestigt, eerder hinder moet accepteren.
49
Wat was de uitkomst van het arrest Luykx/Bastiaansen (Bijenspat) in de Hoge Raad? 1. De Hoge Raad bekrachtigde het arrest van het hof en kende schadevergoeding toe aan Bastiaansen. 2. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof wegens onjuiste uitleg van het hinderbegrip en verwees de zaak. 3. De Hoge Raad wees zelf een verbod op het houden van meer dan zeven bijenvolken toe. 4. De Hoge Raad oordeelde dat het houden van bijenvolken altijd onrechtmatig is bij hinder.
2. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof wegens onjuiste uitleg van het hinderbegrip en verwees de zaak.
50
Beoordeel deze stellingen A. Eigendom was onder het oude recht een veel ruimer begrip. Eigendom kon men toen niet alleen van zaken hebben, maar ook van rechten. Nu beperkt eigendom zich tot zaken. A. In het huidige recht spreekt men in het geval dat iemand het ‘meest omvattende recht’ op een recht (bijvoorbeeld een vordering) heeft, niet langer van een eigenaar maar van een rechthebbende. 1. Alleen stelling A is juist 2. Alleen stelling B is juist 3. Beide stellingen zijn juist 4. Beide stellingen zijn onjuist
3. Beide stellingen zijn juist
51
Geef aan of de volgende zaken hoofdzaak of bestanddeel zijn en op grond van welk criterium. A. het stuur van een fiets B. een tuinkabouter die los in de tuin van Tonny staat C. een cv-installatie in een huis Mogelijke antwoorden: 1. A: bestanddeel wegens verbinding; B: hoofdzaak; C: 3. bestanddeel volgens verkeersopvatting 2. A: bestanddeel volgens verkeersopvatting; B: hoofdzaak; C: 3. bestanddeel volgens verkeersopvatting 3. A: bestanddeel wegens verbinding; B: hoofdzaak; C: 3. bestanddeel wegens verbinding 4. A: bestanddeel wegens verbinding; B: bestanddeel volgens verkeersopvatting; C: 3. bestanddeel wegens verbinding
2. A: bestanddeel volgens verkeersopvatting; B: hoofdzaak; C: 3. bestanddeel volgens verkeersopvatting
52
Geef aan of de volgende zaken hoofdzaak of bestanddeel zijn en op grond van welk criterium. A: een ingemetselde open haard B: een tafelvoetbalspel dat in de kantine van een fabriek staat. Mogelijke antwoorden: 1. A: bestanddeel wegens verbinding; B: hoofdzaak 2. A: bestanddeel wegens verkeersopvattingen; B: hoofdzaak 3. A: bestanddeel wegens verkeersopvattingen; B: Bestanddeel wegens verkeersopvattingen 4. Geen antwoord is juist
1. A: bestanddeel wegens verbinding; B: hoofdzaak
53
Werner verkoopt en levert aan Carla vier nieuwe autobanden en twee blauwe autohoezen om over de skai-leren voorbank van haar auto te trekken. Werner bedingt dat hij eigenaar blijft van de geleverde spullen totdat Carla de gehele koopprijs aan hem heeft betaald. Welke stelling is onjuist? 1. De autobanden zijn aan te merken als bestanddeel van de auto. 2. Carla is eigenaar van de autobanden. 3. De autohoezen zijn geen bestanddeel, en blijven eigendom van Werner, totdat Carla de gehele koopprijs heeft voldaan. 4. Geen antwoord is onjuist
4. Geen antwoord is onjuist ==> De autobanden zijn aan te merken als bestanddeel van de auto. Een auto zonder banden kan immers volgens de verkeersopvattingen niet naar behoren functioneren. Het bestanddeel zijn van de auto brengt mee dat de eigenaar van de auto door natrekking tevens eigenaar is van de banden. Carla is op grond van deze regel eigenaar van de autobanden (eigenaar door natrekking). De autohoezen zijn niet aan te merken als bestanddeel; een auto kan immers naar verkeersopvattingen heel goed functioneren zonder voorzien te zijn van autohoezen en evenmin is er sprake van een zodanige bevestiging dat het verwijderen van de autohoezen een beschadiging met zich mee zou brengen. De hoezen blijven daarmee dus eigendom van Werner, totdat Carla de gehele koopprijs heeft voldaan.
54
Geef aan of de onderstaande zaken naar uw mening een bestanddeel zijn dan wel een zelfstandige zaak. A: de demonteerbare kuipstoeltjes in de 'Amsterdam Arena' B: de banden van een sloopauto. Mogelijke antwoorden: 1. A: bestanddeel (wegens verkeersopvattingen); B: bestanddeel (wegens verkeersopvattingen) 2. A: bestanddeel (wegens verkeersopvattingen); B: bestanddeel (wegens verbinding) 3. A: bestanddeel (wegens verkeersopvattingen); B: hoofdzaak 4. Geen antwoord us juist.
4. Geen antwoord us juist. ==> Wel juist: A: bestanddeel (wegens verkeersopvattingen) B: zelfstandige zaken en geen bestanddelen of hoofdzaken
55
Een sloopauto heeft zijn functie als vervoermiddel verloren. De banden zitten nog bevestigd aan de auto, maar worden beschouwd als afzonderlijk verhandelbare onderdelen. Welke stelling is juist? 1. De banden zijn bestanddelen van de auto, omdat ze er fysiek mee verbonden zijn. 2. De banden zijn hoofdzaak, omdat de auto zijn functie als voertuig heeft verloren. 3. De banden zijn zelfstandige zaken, maar geen hoofdzaak; de sloopauto als geheel geldt als hoofdzaak. 4. De banden zijn geen zelfstandige zaken zolang ze nog fysiek aan het voertuig zijn bevestigd.
3. De banden zijn zelfstandige zaken, maar geen hoofdzaak; de sloopauto als geheel geldt als hoofdzaak.
56
Is een (demonteerbare) bowlingbaan in het bowlingcentrum van Bolsward bestanddeel van het gebouw waarin het bowlingcentrum is gevestigd? 1. Ja, omdat het gebouw duurzaam aan de grond is verbonden. 2. Nee, omdat het demonteerbaar is zonder schade. 3. Als het gebouw zo geconstrueerd is dat het enkel en alleen gebruikt kan worden voor de exploitatie van een bowlingcentrum, dan is de bowlingbaan een bestanddeel van het gebouw. Anders is het een hoofdzaak. 4. Geen antwoord is juist
4. Geen antwoord is juist ==> Het juiste antwoord is: Als het gebouw zo geconstrueerd is dat het enkel en alleen gebruikt kan worden voor de exploitatie van een bowlingcentrum, dan is de bowlingbaan een bestanddeel van het gebouw. Anders is het een ZELFSTANDIGE ZAAK.
57
Silvia laat voor haar oprit (op haar grond) door Erkens een aan Jansen in eigendom toebehorend gietijzeren hek plaatsen. Het hek wordt in de grond verankerd door middel van een betonnen constructie. Wie is na plaatsing van het hek eigenaar van het hek, en waarom? 1. Jansen blijft eigenaar, omdat hij het hek nooit heeft overgedragen en het hek slechts tijdelijk geplaatst is. 2. Silvia is eigenaar, omdat het hek door verankering onderdeel is geworden van haar grond en zij daardoor eigenaar is door natrekking. 3. Erkens wordt eigenaar, omdat hij het hek heeft geplaatst en daarmee feitelijk beschikkingsbevoegd is geworden. 4. Jansen blijft eigenaar, zolang hij niet expliciet afstand heeft gedaan van zijn eigendomsrecht.
2. Silvia is eigenaar, omdat het hek door verankering onderdeel is geworden van haar grond en zij daardoor eigenaar is door natrekking.
58
Greetje ondervindt ernstige geluidshinder van de houtzagerij van haar buurman Bertus, die hiervoor een vergunning heeft op grond van de Wet milieubeheer. Welke van de volgende stellingen is juist? 1. Greetje kan geen beroep doen op onrechtmatige daad, omdat Bertus een geldige milieurechtelijke vergunning heeft. 2. Greetje kan zich beroepen op art. 5:37 BW in samenhang met art. 6:162 BW, ook al heeft Bertus een vergunning. 3. Alleen als Bertus zijn vergunning heeft overtreden, kan Greetje schadevergoeding vorderen. 4. Greetje kan zich uitsluitend beroepen op burenrecht (art. 5:37 BW), maar niet op onrechtmatige daad.
2. Greetje kan zich beroepen op art. 5:37 BW in samenhang met art. 6:162 BW, ook al heeft Bertus een vergunning.
59
Bep heeft een tekstverwerker in bruikleen gegeven aan Doris voor één maand. Doris houdt het apparaat na die maand zonder recht onder zich en gaat vervolgens failliet. Wat is juist? 1. Bep kan haar tekstverwerker slechts terugkrijgen als zij zich bij de schuldeisers in het faillissement aansluit met een vordering tot schadevergoeding. 2. Bep kan op grond van art. 5:2 BW revindicatie instellen, omdat zij eigenaar is en Doris de zaak zonder recht houdt; de curator moet de tekstverwerker afgeven. 3. Omdat Doris failliet is, mag de curator de tekstverwerker alleen afgeven met toestemming van de rechter-commissaris. 4. Doordat Doris de tekstverwerker houdt na afloop van de bruikleen, is zij bezitter te goeder trouw geworden en kan Bep haar eigendom niet meer opeisen.
2. Bep kan op grond van art. 5:2 BW revindicatie instellen, omdat zij eigenaar is en Doris de zaak zonder recht houdt; de curator moet de tekstverwerker afgeven.
60
Carolien ziet een oude wasmachine naast een vuilcontainer staan en neemt deze mee naar huis. Kan zij eigenaar van de wasmachine zijn geworden, en zo ja, op welke grond? 1. Nee, want eigendom kan alleen worden verkregen via overdracht of verjaring, niet door oprapen. 2. Ja, door inbezitneming volgens art. 3:113 BW heeft Carolien een geldig bezit verkregen dat zij later via verjaring kan omzetten in eigendom. 3. Ja, Carolien is eigenaar geworden door toe-eigening van een kennelijk prijsgegeven zaak op grond van art. 5:4 BW. 4. Nee, want zolang niet vaststaat dat de wasmachine bewust is achtergelaten, blijft de vorige eigenaar juridisch eigenaar.
3. Ja, Carolien is eigenaar geworden door toe-eigening van een kennelijk prijsgegeven zaak op grond van art. 5:4 BW.
61
Welke van de onderstaande stellingen is onjuist? 1. Inbezitneming is zowel een wijze van bezitsverkrijging als een wijze van eigendomsverkrijging. 2. Toe-eigening van onroerende zaken is niet mogelijk, omdat onroerende zaken altijd een eigenaar hebben. 3. Inbezitneming van een onroerende zaak kan leiden tot eigendomsverkrijging als het gaat om verlaten grond. 4. Volgens art. 5:4 BW kan alleen een roerende zaak die aan niemand toebehoort door toe-eigening eigendom worden.
3. Inbezitneming van een onroerende zaak kan leiden tot eigendomsverkrijging als het gaat om verlaten grond.
62
De tekst van artikel 5:16 lid 1 BW is: "Indien iemand uit een of meer roerende zaken een nieuwe zaak vormt, wordt deze eigendom van de eigenaar van de oorspronkelijke zaken. Behoorden deze toe aan verschillende eigenaars, dan zijn de vorige twee artikelen van overeenkomstige toepassing". Wat betekent de zinsnede "de vorige twee artikelen zijn van overeenkomstige toepassing" in art. 5:16 lid 1 BW? 1. Dat de regels uit artikel 5:14 en 5:15 BW over natrekking en vermenging ook gelden als iemand een nieuwe zaak vormt uit roerende zaken van verschillende eigenaars. 2. Dat artikel 5:16 niet zelfstandig functioneert, maar altijd moet worden toegepast samen met artikel 5:24 BW over de staat als eigenaar. 3. Dat bij zaakvorming altijd wordt gekeken naar de vraag of er een vergunde bestemming op de zaak rust. 4. Dat wanneer een nieuwe zaak uit meerdere roerende zaken ontstaat, de maker automatisch eigenaar wordt ongeacht de herkomst van de materialen.
1. Dat de regels uit artikel 5:14 en 5:15 BW over natrekking en vermenging ook gelden als iemand een nieuwe zaak vormt uit roerende zaken van verschillende eigenaars.
63
Helma is eigenaar van een prachtig jacht waarin zich een goed functionerende motor bevindt. Martin heeft enkel belangstelling voor de motor van het jacht. Helma en Martin sluiten een koopovereenkomst met betrekking tot de motor. Welke van de volgende beweringen ten aanzien van deze casus is onjuist? (a) De koopovereenkomst met betrekking tot de motor is geldig. (b) Zolang de motor zich in het jacht bevindt kan Helma de motor niet rechtsgeldig leveren en overdragen aan Martin. (c) Zodra de motor uit het jacht wordt gehaald is de motor goederenrechtelijk gezien een zelfstandige zaak. (d) Als de motor zich in het jacht bevindt zijn wel zakenrechtelijke handelingen ten aanzien van de motor mogelijk.
(d) Als de motor zich in het jacht bevindt zijn wel zakenrechtelijke handelingen ten aanzien van de motor mogelijk. ==> Immers, ten aanzien van bestanddelen zijn geen zakenrechtelijke handelingen mogelijk. Men kan bijvoorbeeld geen recht van vruchtgebruik op de motor vestigen, zolang deze zich nog in het jacht bevindt. Alternatief (a) is juist. De overeenkomst voldoet, althans daar gaan we vanuit, aan alle totstandkomingsvereisten, ondanks het feit dat de motor (nog) bestanddeel van het jacht is. Omdat de motor zolang die zich in het jacht bevindt bestanddeel is, kan Helma de motor niet leveren en overdragen. Een bestanddeel is immers geen zelfstandige zaak, maar onderdeel van de hoofdzaak. Alternatief (b) is dus juist. Dat verandert zodra de motor wordt losgekoppeld van het jacht. Alternatief (c) is daarmee ook juist.
64
Welke van de volgende drie beweringen met betrekking tot de mogelijkheid tot beperking van het eigendomsrecht is of zijn onjuist? 1. Het beschikkingsrecht van de eigenaar kan nimmer beperkt worden. 2. Het feitelijk genot dat de eigenaar van een zaak heeft, kan door elke wetgever in materiële zin geheel worden ontnomen. 3. Het gebruik dat een eigenaar van een zaak maakt, kan alleen door regels van geschreven recht worden beperkt. Mogelijke antwoorden: 1. Alleen 2 is onjuist. 2. 1 en 3 zijn onjuist. 3. 2 en 3 zijn onjuist. 4. 1, 2 en 3 zijn onjuist.
4. 1, 2 en 3 zijn onjuist. ==> Bewering 1 is onjuist. In geval van bijvoorbeeld faillissement verliest de eigenaar zijn beschikkingsrecht. De failliet blijft wel eigenaar van de zaken die tot de failliete boedel behoren, maar hij is niet meer beschikkingsbevoegd ten aanzien van die zaken. De beschikkingsbevoegdheid komt toe aan de faillissementscurator (vgl. artikel 23 F). Bewering 2 is onjuist: Lagere wetgevers mogen niet aan de eigenaar van een zaak het genot van die zaak geheel ontnemen. Dit heeft de Hoge Raad reeds beslist in het Lantaarnpaalarrest van 14 maart 1904, W 8050. Ook bewering 3 is onjuist: zie artikel 5:1, tweede lid, waarin u leest dat naast wettelijke voorschriften ook regels van ongeschreven recht een beperking op de uitoefening van het eigendomsrecht kunnen vormen
65
Bastiaansen is glastuinder te Breda en legt zich toe op de teelt van komkommers en aubergines. Op ongeveer 100 meter afstand van de kassen van Bastiaansen houdt zijn buurman Luyckx een aantal bijenvolken in kassen. Bastiaansen ondervindt veel hinder van de bijen van Luyckx, daar deze hun ontlasting (bijenspat) op de kassen van de glastuinder deponeren. Dit vergt arbeidsintensief schoonmaken en anders een bepaald lichtverlies waardoor de productie afneemt. Bastiaansen wendt zich daarom tot de rechter met een vordering voor recht te verklaren dat Luyckx jegens hem onrechtmatig handelt door bijen te houden, indien hij niet bereid is tot vergoeding van de extra schoonmaakkosten die dit voor Bastiaansen meebrengt. Wat is volgens geldende jurisprudentie geen factor die van belang is op het antwoord op de vraag of hinder in de gegeven omstandigheden onrechtmatig is? 1. Het onrechtmatigheidsoordeel met betrekking tot de toegebrachte hinder is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade, een en ander in verband met de verdere omstandigheden van het geval. 2. Bij de verdere omstandigheden van het geval moeten ook de belangen in aanmerking worden genomen die door de hinder toebrengende activiteiten worden gediend, zoals bijvoorbeeld de belangen die het houden van bijen hebben voor de natuur, fruittelers e.d. 3. Het is van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In het laatste geval zal de klager een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden. 4. Het is van belang of aan degene die de hinder toebrengt een vergunning is verleend krachtens de Wet milieubeheer, waarbij een volledige belangenafweging heeft plaatsgevonden.
4. Het is van belang of aan degene die de hinder toebrengt een vergunning is verleend krachtens de Wet milieubeheer, waarbij een volledige belangenafweging heeft plaatsgevonden. ==> Van onrechtmatige hinder kan ook sprake zijn indien aan degene die hinder veroorzaakt, een vergunning is afgegeven. Dit is geen factor die van belang is voor de vraag of hinder in de gegeven omstandigheden onrechtmatig is. De overige factoren zijn wel van belang. Zie het arrest Bijenspat.
66
In welk van de volgende gevallen is geen sprake van een wijze van eigendomsverkrijging? 1. natrekking 2. vermenging 3. revindicatie 4. zaaksvorming
3. revindicatie ==> Dit is namelijk geen wijze van eigendomsverkrijging. Een revindicatievordering kan slechts worden ingesteld door iemand die eigenaar is en heeft tot doel de zaak op te eisen van iemand die haar zonder titel houdt.
67
Lubbert van der Lorem steelt van Mingus mac Thirsty tien vaten Glenfiddich, een bijzonder lekker merk whisky, met het doel de whisky vervolgens te verkopen aan zijn al even dubieuze afnemers. Om de opbrengst te vergroten lengt Lubbert de whisky aan met 10% water waaraan een kleurstof is toegevoegd. Wie is eigenaar van de aangelengde whisky? 1. Lubbert 2. Mingus 3. Lubbert en Mingus zijn mede-eigenaars van de aangelengde whisky, ieder voor de helft van de waarde van de whisky. 4. Lubbert en Mingus zijn mede-eigenaars van de aangelengde whisky, ieder voor een aandeel evenredig aan de waarde van de oorspronkelijke zaken die ze in eigendom hadden.
2. Mingus ==> Het aanlengen van de whisky heeft tot gevolg dat de whisky, het water en de kleurstof tot één zaak worden verenigd, zodat hier sprake is van vermenging in de zin van artikel 5:15. In dit artikel worden de regels over natrekking (artikel 5:14) van overeenkomstige toepassing verklaard op de situatie van vermenging. Op grond van artikel 5:14, derde lid lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat in casu de whisky als hoofdzaak is aan te merken en het water en de kleurstof als bestanddelen. Dit heeft tot gevolg dat Mingus – als eigenaar van de hoofdzaak – ook eigenaar is van de aangelengde whisky (artikel 5:14, eerste lid).
68
Jopie steelt van Mario een partij Toscaanse dakpannen en gebruikt deze als dakbedekking voor zijn vakantiehuisje in Vriezenveen. Als Mario er enkele maanden later bij toeval achter komt waar zijn dakpannen zich bevinden, blijkt Jopie inmiddels in staat van faillissement te verkeren. Welke van de volgende vorderingen kan Mario tegen Jopie instellen? 1. zowel een revindicatievordering als een vordering uit onrechtmatige daad 2. alleen een revindicatievordering 3. alleen een vordering uit onrechtmatige daad 4. geen van de bovengenoemde vorderingen
3. alleen een vordering uit onrechtmatige daad ==> De diefstal van de dakpannen door Jopie heeft tot gevolg dat hij bezitter van de dakpannen is geworden door inbezitneming (artikel 3:113 jo 112). Hij is daarmee echter nog geen eigenaar geworden. Inbezitneming leidt immers alleen tot eigendom indien het roerende zaken betreft die aan niemand toebehoren (artikel 5:4). Het aanbrengen van de dakpannen op het dak van zijn vakantiehuis heeft echter wél tot gevolg dat Jopie – door natrekking – eigenaar is geworden van de door hem gestolen dakpannen (artikel 3:4, eerste lid jo 5:3). Doordat de dakpannen bestanddeel zijn geworden van het huis van Jopie heeft Mario zijn eigendomsrecht dus verloren, hetgeen een revindicatievordering onmogelijk maakt (artikel 5:2). Wel kan Mario een vordering uit onrechtmatige daad tegen Jopie instellen. Dit is echter – in tegenstelling tot de revindicatievordering – een persoonlijke vordering die hem in het faillissement van Jopie slechts de positie van concurrente crediteur verschaft.
69
Jopie steelt van Mario een partij dakpannen en verwerkt deze in het dak van zijn vakantiehuis. Later blijkt Jopie failliet te zijn. Welke vordering staat Mario nog open? 1. Zowel een revindicatievordering als een vordering uit onrechtmatige daad 2. Alleen een revindicatievordering 3. Alleen een vordering uit onrechtmatige daad 4. Geen van de bovengenoemde vorderingen
3. Alleen een vordering uit onrechtmatige daad
70
Bob is houder van een pallet eikenhouten planken voor Adriaan. Bob geeft aan Chris de opdracht uit deze planken voor hem een eetkamertafel te vervaardigen op basis van een door hemzelf (Bob) gemaakt ontwerp. De kosten van vervaardiging van de tafel zijn aanzienlijk. Wie is/zijn eigenaar van de eetkamertafel? 1. Adriaan 2. Bob 3. Chris 4. Adriaan en Bob zijn mede-eigenaars van de eetkamertafel, en wel ieder voor de helft.
2. Bob ==> Het vervaardigen door Chris van de eetkamertafel is te bestempelen als zaaksvorming (artikel 5:16 BW). Er is namelijk sprake van vorming van een nieuwe zaak, waarvan de waarde voor een aanzienlijk deel door de vormgeving wordt bepaald. Op grond van artikel 5:16, tweede lid, BW is Bob echter eigenaar geworden van de eetkamertafel. Bob is namelijk de opdrachtgever, die de tafel voor zichzelf door Chris laat vervaardigen (met materialen die toebehoren aan Adriaan), terwijl de kosten van vorming aanzienlijk zijn.
71
Veilinghuis X verkoopt en levert aan Marlies een antieke ladekast voor € 6000. Thuis ontdekt Marlies dat de onderste lade van deze kast een dubbele bodem heeft waarin zich een tiental oude Romeinse munten bevinden. Welke van de volgende beweringen ten aanzien van deze casus is juist? Marlies is eigenaar geworden van de Romeinse munten door 1. overdracht. 2. inbezitneming. 3. natrekking. 4. een andere wijze van eigendomsverkrijging dan bovengenoemde.
4. een andere wijze van eigendomsverkrijging dan bovengenoemde. ==> De wijze van eigendomsverkrijging die in casu in aanmerking komt is schatvinding. Van een schat is sprake indien het een zaak van waarde betreft die zolang verborgen is geweest dat daardoor de eigenaar niet meer kan worden opgespoord. De Romeinse munten voldoen aan dit criterium. Ingevolge artikel 5:13, eerste lid, BW komt de eigendom van de schat voor gelijke delen toe aan degene die hem ontdekt en aan de eigenaar van de zaak, waarin de schat wordt aangetroffen. In onze situatie komt de eigendom van de munten geheel toe aan Marlies. Op het moment van ontdekking is zij namelijk ook eigenaar van de ladenkast. NB: mogelijk heeft u gedacht aan vinderschap. Schatvinding moet worden onderscheiden van vinderschap. Wanneer is er sprake van vinderschap en wanneer van schatvinding? Daarvoor is hetgeen in het tweede lid van artikel 5:13 BW wordt gesteld van belang. De zaak moet 'zolang verborgen zijn geweest' dat de 'eigenaar niet op te sporen is'. Als Marlies bijvoorbeeld geen Romeinse munten maar een trouwring met inscriptie zou hebben aangetroffen in de ladekast, zou er hoogstwaarschijnlijk sprake zijn geweest van vinderschap. De eigenaar is immers op te sporen. Of er sprake is van vinderschap dan wel schatvinding heeft consequenties voor het eigendomsvraagstuk (vgl. artikel 5:5 jo 5:6 BW en artikel 5:13, eerste lid, BW). De algemene vinderschapsregeling verschaft de vinder namelijk (na verloop van tijd) volledige eigendom, bij schatvinding is er veelal sprake van mede-eigendom (zie nogmaals de artt . 5:6 en 5:13, eerste lid, BW). Overigens moet artikel 5:13 BW zo restrictief mogelijk worden uitgelegd.
72
Marlies ontdekt in een recent gekochte antieke ladekast een tiental oude Romeinse munten in een dubbele bodem. Welke van de volgende beweringen is juist met betrekking tot de eigendomsverkrijging van deze munten? 1. Marlies is eigenaar geworden op grond van artikel 5:5 jo. 5:6 BW, omdat er sprake is van vinderschap. 2. Marlies is eigenaar geworden door natrekking, omdat de munten bij aankoop al onderdeel waren van de kast. 3. Marlies is eigenaar geworden door inbezitneming, omdat zij de munten heeft ontdekt en meegenomen naar haar woning. 4. Marlies is eigenaar geworden door schatvinding (art. 5:13 BW), omdat de munten zolang verborgen waren dat de eigenaar niet meer is op te sporen.
4. Marlies is eigenaar geworden door schatvinding (art. 5:13 BW), omdat de munten zolang verborgen waren dat de eigenaar niet meer is op te sporen.