Lijstjes Flashcards

(107 cards)

1
Q

Wat is suicidaal gedrag

A

Opzettelijk zelfbeschadigend gedrag, dan al niet met fatale afloop, dat onderscheiden moet worden van automutilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Predisponerende factoren van suicidaal gedrag

A

1 familiale, genetische belasting
2 Foetaal beperkte groei en perinatale factoren
3 Persoonlijkheidskenmerken - impulsiviteit
4 Vroege traumatische levensgebeurtenissen
5 Neurobiologische stoornissen - HPAas hyperactiviteit of serotonerge disfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Luxerende factoren van suicidaal gedrag

A
  1. psychiatrische ziekte
  2. licahmelijke ziekte zoals pijn
  3. psychosociale crisis toestand
  4. beschikbaarheid middelen
  5. voorbeeld in de media of omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hogere kans op suicide bij depressie door:

A
  1. Eerdere pogingen
  2. Omschreven plannen
  3. Alcohol of drugsmisbruik
  4. Persoonlijkheidsstoornis
  5. Mannelijk
  6. Hogere leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer is een opname na een tentamen suicide geindiceerd?

A
  1. Persisterende dooswens
  2. Aanwezigheid van intoxicatie
  3. Negatieve omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de big five

A
  1. Neuroticisme
  2. Openheid
  3. Conscientieusheid
  4. Altruisme
  5. Extraversie

OCEAN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Paniekaanvallen kunnen op 5 verschillende vlakken symptomen geven. noem deze vlakken

A
Cardiopulmonaal 
Autonoom
Neurologisch
Gastro-Intestinaal
Psychiatrisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem voorbeelden van cardiopulmonale symtomen bij paniekaanval

A
Atypische pijn op de borst
Gevoel van ademnood
Naar adem snakken
Hartkloppingen, bonzend hart
versnelde hartslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem voorbeelden van autonome symptomen bij paniekaanval

A

Zweten

opvliegers of koude rillingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem voorbeelden van psychiatrische symtomen bij paniekaanval

A

Depersonalisatie of derealisatie
Angst zelfbeheersing kwijt te raken / gek te worden
Angst om dood te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem voorbeelden van gastro-intestinale symtomen bij paniekaanval

A

misselijkheid

Buikklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem voorbeelden van neurologische symtomen bij paniekaanval

A

Beven

paresthesie - lippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behandeling van resistente OCD

A

chirurgische laesie in de hersenen

elektrische stimulatie met DBS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een delier?

A

Een stoornis in bewustzijn en aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

predisponerende factoren delier

A
Oudere leeftijd 70+
Ernstige ziekte
Stoornissen in de ADL functie
Cognitieve stoornissen
Stoornis in de visus of gehoor
Gebruik van alcohol of opioiden
VG: eerder delier, psychose, angststoornis, depressie of hersenletsel
Tentamen: resultaat van behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

luxerende factoren van een delier

A
polyfarmaca
psychofarmaca
dwangmiddelen
operatie en trauma
katheter
epileptisch insult
infectie en koorts
intracraniele aandoeningen
acute ziekenhuis opname
endocriene stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is medicamenteuze behandeling van delier?

A

Haloperidol

bij extrapiramidale symptomen: clozapine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem 4 belangrijke bespreekpunten als u wilt starten met een antidepressivum

A
  1. Motivatie van patient
  2. verbetering pas na aantal weken
  3. Bijwerkingen meestal in de eerste week bij starten
  4. Noodzaak van controle
  5. Minimale behandelduur
  6. Afbouwen in overleg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem twee indicaties voor behandeling met antidepressiva bij patiënt met depressie:

A
  1. Onvoldoende effect psychotherapie

2. Wens patient (liever pillen dan praten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waaruit bestaat de primaire behandeling van depressie?

A
  1. voorlichting
  2. dag structurering
  3. Kortdurende psychologische behandeling
  4. gedragsactivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 4 factoren zijn van belang bij het inschatten door de huisarts van de ernst van een depressie?

A
  1. aantal DSM-5 symptomen
  2. De lijdensdruk
  3. Sociaal disfunctioneren
  4. Psychische comorbiditeit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke twee symptomen of klachten kunt u het beste uitvragen bij een depressie?
Wat kun u doen bij bevestiging van uw diagnose om de specificiteit van de anamnese te verhogen?

A

A. Bestaan van sombere gevoelens en intresseverlies

B. Vragen naar behoelfte aan hulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem vijf factoren, die een langere episodeduur van een depressieve episode voorspellen.

A

 Ernst
 Langere duur voorgaande episode
 Aanwezigheid chronische somatische aandoening  Functionele beperkingen
 Gebrek aan sociale steun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de belangrijkste behandelingsstrategie bij een patiënt met een somatische symptoomstoornis?
Motiveer vervolgens uw antwoord in een zin.

A

Éen behandelaar moet de zorg voor de patiënt bewaken ( of eventueel continuiteit van behandeling) om schade door diagnostiek en ingrepen te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Een 38-jarige lerares met stressklachten komt bij de bedrijfsarts in het kader van ziekte verzuimbegeleiding. De bedrijfsarts vermoedt dat er sprake is van overspanning, maar heeft ook depressie in de differentiaal diagnose opgenomen. Noem 2 kenmerken van depressie die niet passen bij overspanning.
Anhedonie | Gevoelens van waardeloosheid
26
Het is een bekend gegeven dat veel somatische ziekten gepaard gaan met een verhoogde kans op psychiatrische stoornissen. Welke pathofysiologische verandering(en) kunnen een rol spelen bij de etiologie van depressiviteit bij de ziekte van Parkinson? Specificeer in uw antwoord het pathofysiologisch substraat (neurotransmitter), de lokalisatie in de hersenen en een hypothese hoe/waarom disfunctie van dit substraat leidt tot depressiviteit.
Bij de ziekte van Parkinson is er niet alleen sprake van dopaminerge hypoactiviteit in het nigrostriatale dopaminerge (1 punt) systeem, wat aanleiding geeft tot de motorische klachten, maar ook in het mesolimbische (2 punten) systeem, wat aanleiding geeft tot disfunctie van het beloningssysteem (2 punten), wat een rol kan spelen bij de etiologie van depressiviteit.
27
De eetbuistoornis gaat gepaard met recidiverende eetbui-episoden. Hierbij wordt in een afzonderlijke tijdsperiode (bijvoorbeeld binnen een periode van twee uur) een hoeveelheid voedsel gegeten die beslist groter is dan de meeste mensen binnen dezelfde tijd, onder vergelijkbare omstandigheden zouden eten. Noem 5 kenmerken van deze eetbui-episoden.
Controle verlies Veel sneller eten dan normaal. Dooreten totdat een onaangenaam vol gevoel ontstaat. Grote hoeveelheden voedsel nuttigen zonder lichamelijke trek te hebben. Alleen eten, uit schaamte over de hoeveelheid die betrokkenen nuttigt. Achteraf van zichzelf walgen, zich somber of erg schuldig voelen.
28
De kern van anorexia nervosa is de ‘magerzucht’: een onweerstaanbare drang om vermagering na te streven, wat tot uiting komt in een abnormale houding tegenover voeding, lichaamsvorm en gewicht. a. Welke twee typen van anorexia nervosa kunnen worden onderscheiden? b. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van deze twee typen van anorexia nervosa?
a. - ‘Restrictieve type’ - ‘Eetbuien-/purgerende type’ b. ‘Restrictieve type’: Wanneer een patiënt dit doet door strikte beperking van voedselinname of een caloriearm dieet, vaak in combinatie met fysieke hyperactiviteit ‘Eetbuien-/purgerende type’: vertoont gelijkenissen met boulimia nervosa. Deze patiënten vertonen tussen het lijnen door eetbuien en zoeken hun toevlucht tot zelf uitgelokt braken en/of het gebruik van laxantia.
29
Noem de 5 dimensies van het Big Five model waarmee de persoonlijkheid van normaal tot pathologisch wordt getypeerd.
Neuroticisme, extraversie, consciëntieusheid, altruïsme en openheid
30
``` Electroconvulsie therapie (ECT) is onder andere geïndiceerd bij patiënten met een therapie resistente depressie. In hoeveel procent van de patiënten met een therapie resistente depressie is ECT effectief? ```
60% (tussen 50% en 70% ook goed rekenen)
31
Een depressie kan gepaard gaan met lichamelijke symptomen, noem drie voorbeelden hiervan?
moeheid, anergie, slaapstoornissen, anorexie, gewichtsverlies, obstipatie, libidoverlies, amenorroe
32
Noem drie belangrijke psychosociale factoren die predisponeren tot het ontstaan en onderhouden van een depressieve stoornis?
Neuroticisme Hebben van een persoonlijkheidsstoornis Psychotraumatische ervaringen in de jeugd Negatieve denkpatronen
33
Noem vijf hormonale aandoeningen die depressieve stemmingsstoornissen kunnen veroorzaken?
Hyperthyreoïdie Hypothyreodie Hyperparathyreoïdie Hypopituitarisme Ziekte van Addison Ziekte van Cushing Diabetes mellitus
34
Noem 4 belangrijke redenen om bij een patiënt met een stoornis in het gebruik van alcohol te kiezen voor een klinisch ontgifting (in plaats van een ambulante ontgifting).
* Voorgeschiedenis met onttrekkingsdelier * Voorgeschiedenis met onttrekkingsinsult * Eerdere mislukte ambulante pogingen om te ontgiften * Geen stabiele huisvesting en/of geen steunend netwerk
35
Motivering is een belangrijk onderdeel van de behandeling van mensen met een stoornis in het gebruik van middelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van motiverende gespreksvoering. De ingrediënten van een dergelijk vorm van gespreksvoering worden wel samengevat met het acronym FRAMES. Geef aan voor welke ingrediënten deze letters staan en geef daarbij een korte toelichting.
Feedback over lichamelijke, psychische en sociale conditie en mogelijke relatie met gebruik * Responsibility: onderstrepen van eigen verantwoordelijkheid voor verandering * Advice: geven van concrete adviezen voor vermindering of stoppen van gebruik * Menu: aanbieden van verschillende behandeldoelen en verandermethoden * Empathy: empathische, niet-veroordelende houding van de behandelaar * Self-efficacy: door optimistische houding bevorderen van gevoel dat patient zelf een bijdrage kan leveren
36
Geef 2 voorbeelden van universele preventie, 2 voorbeelden van selectieve preventie en 2 voorbeelden van geïndiceerde preventie ter voorkoming van middelengebruik of de ontwikkeling van een stoornis in het gebruik van middelen.
* Universele preventie: voorlichting op scholen, oudercursussen, massamediale campagnes * Selectieve preventie: psycho-educatie aan kinderen van verslaafde ouders, behandeling van jonge kinderen met ADHD * Geindiceerde preventie: e-health bij kinderen die te veel drinken, minimale interventies door huisartsen bij overmatig drinken (zonder stoonis in het gebruik van alcohol)
37
Wat zijn de twee belangrijkste neurobiologsche functiesystemen die betrokken zijn bij het ontstaan en het voortduren van een stoornis in het gebruik van een middel?
* Motivatiesysteem dat overactief is of wordt | * Cognitieve controlesysteem dat deficiënt is of wordt
38
Geef 4 belangrijke redenen voor het feit dat mensen vaak pas laat hulp zoeken voor hun stoornis in het gebruik van een middel.
* Geleidelijk ontstaan van het probleem * Geen duidelijke grens tussen normaliteit en stoornis * Neiging bij betrokkene of omgeving om probleem te ontkennen * Leven met gebruik kan aantrekkelijker gevonden dan leven zonder middel * Gebruik wordt niet gezien als oorzaak maar als oplossing van een bestaand probleem * Stigmatisering
39
Noem twee elementen van cognitieve gedragstherapie die bijdragen aan gezonde regulering van angst (2 pnt) en welke hersenstructuren hierbij primair betrokken zijn (2 pnt).
```  Element van cognitieve gedragstherapie Primair betrokken hersenstructuur  Exposure in vivo  Mediale prefrontaalschors cognitieve herinterpretatie Dorsolaterale prefrontaalschors ```
40
Noem drie bevindingen observaties waaruit blijkt dat de basale ganglia betrokken zijn bij compulsief gedrag.
Patiënten met laesies in de basale ganglia ontwikkelen vaak compulsief gedrag. 2. Patiënten met neurologische aandoeningen van de basale ganglia (bv ziekte van Parkinson, Huntington of sydenhamchorea) ontwikkelen vaak compulsief gedrag. 3. Ablatie of diepe hersenstimulatie gericht op de basale ganglia is effectief voor de obsessieve-compulsieve stoornis. 4. Hersenscans laten afwijkende structuur of functie van de basale ganglia zien bij patiënten met compulsief gedrag vergeleken met gezonden.
41
Waarom is het ongewenst om een patiënt met een eerste psychose, die nog nooit antipsychotica heeft gehad, 5 mg haloperidol te geven?
Grote kans op EPS, acathisie en acute dystonie
42
Waarom is acathisie zo’n vervelende en soms zelfs gevaarlijke bijwerking van antipsychotica?
Door innerlijke onrust kunnen patiënten zelfs tot suïcidaal gedrag komen
43
Met “het therapeutische venster van antipsychotica” wordt bedoeld de doseringsrange tussen de minimaal effectieve dosering en de dosering waarboven bijwerkingen toenemen zonder dat het effect verbetert. Welke dopamine D2 bezetting begrenzingen zijn er van het therapeutisch venster van antipsychotica (onder- en bovengrens)?
Ondergrens ongeveer 60% bezetting Bovengrens ongeveer 70% bezetting
44
prodromale verschijnselen bij schizofrenie
``` beperking van sociaal functioneren vreemd gedrag slechte verzorging magische denkbeelden betrekkingsideen vervlakte emotie en vage spraak gebrek aan initiatief, belangstelling en energie ```
45
omgevingsfactoren schizofrenie tijdens vroege ontwikkeling die bij dragen aan ontstaan
leeftijd van vader bij conceptie geboorte in winter of stad specifieke infecties van moeder tijdens zwangerschap ondervoeding van moeder - 1e trim hongerwinter stress tijdens zwangerschap - verlies echtgenoot, oorlog obstretische complicaties
46
omgevingsfactoren schizofrenie tijdens adolescentie die bij dragen aan ontstaan
``` opgroeien in grote stad cannabisgebruik migratie trauma in jeugd lagere SES lager premorbide IQ ```
47
co morbiditeiten van depressie
``` verslaving of middelenmisbruik angststoornissen persoonlijkheidsstoornissen - borderline somatische problematiek OCD PTSS ```
48
welke stemmingscongruentie wanen komen voornamelijk voor bij depressie
1. schuldwaan 2 zonde waan 3. armoede waan 4. hypochondere waan
49
geef twee verklaringen waarom de dexamethason suppressie test bij 50% van mensen met depressie afwijkende waarden oplevert:
1. Verhoogde uitscheiding van cortisol door de bijnier | 2. verminderde gevoeligheid van glucocorticoidenreceptoren
50
wat is het kindling effect bij depressie?
hoe vaker men een recidief depressieve episode heeft gehad, hoe minder stressoren er nodig zijn om een nieuwe episode uit te lokken
51
noem 5 somatische aandoeningen die depressieve stemming kunnen veroorzaken
hersentumoren parkinson alzheimer ``` hyper/hypoparathyreoidie hyperparathyreoidie ziekde van addison cushing dm ``` lupus RA influenza toxoplasmose hepatitis HIV anemie vit B12 tekort myocardinfarct
52
wat kan je doen om onderscheid tussen depressie en dementie te maken? Waarom is dit onderscheid lastig? noem farmacologisch middel en vraag
Beide hebben klacht vergeetachtigheid vragen naar de vergeetachtigheid: iemand met dementie kan dit niet antwoorden iemand met depressie kan het wel uitleggen. soms uit elkaar halen door antidepressivum
53
als men niet voldoet aan de criteria voor depressie, depressie door middel of somatische oorzaak of anders. Welke andere twee diagnoses denkt men dan aan?
rouw reactie | aanpassingsstoornis met sombere stemming
54
noem punten waarbij er ipv aan een rouwreactie aan een depressie gedacht moet worden:
- schuldgevoelens - gedachten aan de dood - preoccupatie met het gevoel waardeloos te zijn - psychomotorische remming - langdurig en duidelijke beperkingen in functioneren - hallucinatoire belevingen anders dan dat de patiënt denkt de stem te horen van overledenen
55
welke 3 hormonen worden het sterkst betrokken geacht bij depressie
noradrenaline serotonine dopamine
56
waarschijnlijk zijn er meerdere hersensystemen verantwoordelijk voor het ontstaan van depressieve stoornissen. noem deze met functie
1. noradrenerge systeem - verstoring = aandacht en concentratie stoornissen 2. serotonerge systeem - stemmingsdaling 3. dopaminerge systeem onvermogen om te genieten 4. prefrontale cortex - gebrek aan initiatieven 5. HPA-as - inadequate stressregulatie en slaapstoornissen 6. biologische klok - verstoord dag/nacht ritme 7. immuunsysteem - lichamelijke klachten 8. vasopressine - suicidaliteit 9. oxytocine - verminderde eetlust
57
waarom is het afnemen van een heteroanamnese van belang bij iemand die nog depressief is?
persoon kan irreëel overtuigingen hebben welke een vertekend beeld kunnen geven aan de behandelaar
58
noem 5 bijwerkingen van ECT
- retrograde amnesie - anterograde amnesie - hoofdpijn - spierpijn - misselijkheid
59
wat zijn de twee meest gangbare psychotherapie voor depressie?
- cognitieve gedrags therapie | - interpersoonlijke psychotherapie
60
kenmerken depressieve episode bipolaire stoornis
- snel begin en einde van een episode - korte episoden < 2 weken - psychotische kenmerken - atypische kenmerken - psychomotorische vertraging en anergie - hypersomnolentie - stemmingslabiliteit - ongunstige respons op antidepressiva - gunstig respons op lithium
61
kenmerken van een verslavend middel
onmiddellijk gevoel van euforie/relaxatie gevoel van craving of hunkering wanneer niet gebruikt wordt leidt tot controle verlies
62
wat is de DSM5 van verslaving?
patroon van onaangepast gebruik resulterend tot klinisch relevant lijden of beperkingen. 1. tolerantie 2. onthoudingsverschijnselen 3. gebruik van meer en vaker alcohol dan aanvankelijk beoogd 4. langdurige wens en mislukte pogingen om te stoppen 5. veel tijd besteden aan gebruik, verkrijgen en herstellen 6. opgeven van sociale activiteitien door gebruik 7. doorgaan, ondanks lichamelijke psychische schade 8. flaen om belangrijke taken behorend bij eigen rol uit te voeren 9. herhaald gebruik in situaties die lichamelijk gevaarlijk zijn 10. doorgaan ondanks interpersoonlijke problemen 11. craving
63
reden voor vertraging van verslaving bij huisarts
1. onduidelijke grens tussen normaliteit en abnormaliteit 2. ontkenning van probleem door patiënt en omgeving 3. stigmatisering 4. gebruik wordt meer gezien als de oplossing van het probleem, dan als probleem zelf 5. idee dat hulpverleners weinig te bieden hebben
64
Motiveringsproces behandeling
``` prcontemplatie contemplatie beslissen en voorbereiden uitvoeren terugval ```
65
contemplatie
patiënt ziet in dat er mogelijk een verband tussen middel gebruik en problemen bestaat
66
precontemplatie
patiënt ziet geen verband tussen middelgebruik en problemen
67
beslissen en voorbereiden
verband tussen middel en problemen wordt erkend. Patiënt overweegt iets aan gedrag te veranderen
68
uitvoeren
het gedrag wordt aangepast door patient
69
terugval
ondanks pogingen, toch opnieuw gebruik
70
Wat zijn de twee belangrijkste neurobiologsche functiesystemen die betrokken zijn bij het ontstaan en het voortduren van een stoornis in het gebruik van een middel?
- Motivatiesysteem dat overactief is of wordt | - Cognitieve controlesysteem dat deficiënt is of wordt
71
Geef 2 voorbeelden van universele preventie, 2 voorbeelden van selectieve preventie en 2 voorbeelden van geïndiceerde preventie ter voorkoming van middelengebruik of de ontwikkeling van een stoornis in het gebruik van middelen.
- Universele preventie: voorlichting op scholen, oudercursussen, massamediale campagnes - Selectieve preventie: psycho-educatie aan kinderen van verslaafde ouders, behandeling van jonge kinderen met ADHD - Geindiceerde preventie: e-health bij kinderen die te veel drinken, minimale interventies door huisartsen bij overmatig drinken (zonder stoonis in het gebruik van alcohol)
72
Noem 4 belangrijke redenen om bij een patiënt met een stoornis in het gebruik van alcohol te kiezen voor een klinisch ontgifting (in plaats van een ambulante ontgifting).
- Voorgeschiedenis met onttrekkingsdelier - Voorgeschiedenis met onttrekkingsinsult - Eerdere mislukte ambulante pogingen om te ontgiften - Geen stabiele huisvesting en/of geen steunend netwerk
73
Noem vijf hormonale aandoeningen die depressieve stemmingsstoornissen kunnen veroorzaken?
Hyperthyreoïdie Hypothyreodie Hyperparathyreoïdie Hypopituitarisme Ziekte van Addison Ziekte van Cushing Diabetes mellitus
74
44. Noem drie belangrijke psychosociale factoren die predisponeren tot het ontstaan en onderhouden van een depressieve stoornis
Neuroticisme - Hebben van een persoonlijkheidsstoornis - Psychotraumatische ervaringen in de jeugd - Negatieve denkpatronen
75
De eetbuistoornis gaat gepaard met recidiverende eetbui-episoden. Hierbij wordt in een afzonderlijke tijdsperiode (bijvoorbeeld binnen een periode van twee uur) een hoeveelheid voedsel gegeten die beslist groter is dan de meeste mensen binnen dezelfde tijd, onder vergelijkbare omstandigheden zouden eten. Noem 5 kenmerken van deze eetbui-episoden.
- Controle verlies - Veel sneller eten dan normaal. - Dooreten totdat een onaangenaam vol gevoel ontstaat. - Grote hoeveelheden voedsel nuttigen zonder lichamelijke trek te hebben. - Alleen eten, uit schaamte over de hoeveelheid die betrokkenen nuttigt. - Achteraf van zichzelf walgen, zich somber of erg schuldig voelen.
76
. Het is een bekend gegeven dat veel somatische ziekten gepaard gaan met een verhoogde kans op psychiatrische stoornissen. Welke pathofysiologische verandering(en) kunnen een rol spelen bij de etiologie van depressiviteit bij de ziekte van Parkinson? Specificeer in uw antwoord het pathofysiologisch substraat (neurotransmitter), de lokalisatie in de hersenen en een hypothese hoe/ waarom disfunctie van dit substraat leidt tot depressiviteit.
Bij de ziekte van Parkinson is er niet alleen sprake van dopaminerge hypoactiviteit in het nigrostriatale dopaminerge (1 punt) systeem, wat aanleiding geeft tot de motorische klachten, maar ook in het mesolimbische (2 punten) systeem, wat aanleiding geeft tot disfunctie van het beloningssysteem (2 punten), wat een rol kan spelen bij de etiologie van depressiviteit.
77
oem vijf factoren, die een langere episodeduur van een depressieve episode voorspellen.
- Ernst - Langere duur voorgaande episode - Aanwezigheid chronische somatische aandoening - Functionele beperkingen - Gebrek aan sociale steun
78
elke vier factoren zijn van belang bij het inschatten door de huisarts van de ernst van een depressie
Het aantal DSM-5 symptomen - De lijdensdruk - Sociaal dysfunctioneren - Psychische comorbiditeit
79
Waaruit bestaat de primaire behandeling van een depressie?
Voorlichting Dag structurering Kortdurende psychologische behandeling (eventueel ook goed beoordelen: gedragsactivatie)
80
Wat zijn twee indicaties voor behandeling met antidepressiva bij een patiënt met depressie? - Onvoldoende effect psychotherapie
- Wens patiënt (wil liever pillen dan praten) | Ook goed rekenen: eerder goede response/remissie met antidepressieve medicatie
81
Noem vier belangrijke bespreekpunten als u wilt starten met een antidepressivum?
- Motivatie van de patient - Verbetering pas na een aantal weken - Bijwerkingen meestal al in eerste week bij starten - Minimale behandelduur - Noodzaak controle - Afbouwen altijd in overleg - Bij jongeren (<25) bespreken (geringe) risico op toename suïcidaliteit en agressie in instelfase
82
Noem 5 van de 7 factoren die worden geassocieerd met een minder gunstig beloop van schizofrenie
1. Een sluipend begin van de aandoening 2. Afwezigheid van luxerende factoren 3. Begin op jonge leeftijd 4. Slecht premorbide functioneren 5. Negatieve symptomen 6. Afwezigheid van depressiesymptomen 7. Schizofrenie in de familie
83
Noem 5 van de 6 factoren, waaraan voldaan moet worden voordat stoppen met antipsychotica na een 1e psychotische episode veilig gedaan kan worden?
1. Remissie is bereikt 2. Patiënt en familie bereid zijn tot monitoring 3. Direct contact met behandelaar bij terugval is gewaarborgd 4. Geen gevaarlijk gedrag tijdens psychose 5. Patiënt en familie aanvaarden dat de kans op recidief psychose 2 maal zo groot is [14% versus 28%] 6. Patiënt en familie accepteren dat de kans op succesvol stoppen 20% is
84
Wat zijn de 4 essentiële kenmerken van een stoornis in het gebruik van een middel?
1. Psychische afhankelijkheid (hunkering/zoekgedrag) 2. Controleverlies (vaker of meer dan gepland gebruik/niet kunnen stoppen ondanks negatieve gevolgen) 3. Lichamelijke afhankelijkheid (tolerantie/onttrekkingssymptomen) 4. Lichamelijk, psychische en/of sociale gevolgen van het gebruik
85
Geef een duidelijke beschrijving van het “abstinence violation effect”.
Het AVE is het gevoel en de overtuiging dat als je (als ex-verslaafde) weer iets hebt gebruikt na een periode van abstinentie, het dan toch een verloren zaak is en dat je dan net zo goed weer door kunt gaan met het oude gebruik van middelen.
86
Noem vijf symptomen waarbij een depressieve stoornis moet worden overwogen in plaats van een rouwreactie na de dood van een dierbaar persoon.
1. Schuldgevoelens 2. Gedachten aan de dood 3. Preoccupatie met het gevoel waardeloos te zijn 4. Psychomotore remming 5. Langdurig en duidelijke beperkingen in het functioneren 6. Hallucinatoire belevingen anders dan dat de patiënt denkt de stem te horen of het beeld te zien van de overleden persoon
87
Noem twee predisponerende en twee luxerende risicofactoren voor suïcidaal gedrag.
Predisponerend: - familiare/genetische belasting - persoonlijkheidskenmerken (impulsiviteit) - beperkte foetale groei en perinatale omstandigheden lOMoARcPSD|182709 Downloaded by Romy Van den Berg (romy-vd-berg@hotmail.com) Luxerend: - vroege traumatische levensgebeurtenissen, - neurobiologische stoornissen (serotonerge dysfunctie/HPA-hyperreactiviteit) - psychiatrische stoornis - lichamelijke aandoening - psychosociale crisisgevoeligheid (verlies van naaste, relationeel probleem) - beschikbaarheid van middelen en blootstelling aan voorbeelden uit omgeving.
88
Noem twee belangrijke mogelijke bijwerkingen van ECT.
1. hoofdpijn 2. spierpijn 3. (tijdelijke) retrograde amnesie 4. anterograad amnesie 5.misselijkheid
89
58. Noem 3 aspecten die de het stellen van de diagnose persoonlijkheidsstoornis kunnen bemoeilijken
1. Culturele aspecten 2. Overlappende kenmerken van verschillende persoonlijkheidsstoornissen 3. Gelijktijdig aanwezig zijn van as I stoornis 4. Gelijktijdig aanwezig zijn van een somatische aandoening
90
De meeste lichamelijke nevensymptomen van anorexia nervosa zijn te wijten aan de ondervoeding en het gewichtsverlies. Een van de nevensymptomen wordt ook wel het euthyroid sick syndrome genoemd. Noem 3 bevindingen bij lichamelijk onderzoek die wijzen op het euthyroid sick syndrome.
1. bradycardie 2. hypotensie 3. hypothermie
91
Een 47-jarige patiënte vertelt dat zij zich ziek heeft gemeld: ze zegt slecht te slapen en last te hebben van somberheid en hartkloppingen. Ze is snel geïrriteerd en heeft de laatste weken vaak een conflict met haar man. Het is begonnen na een functioneringsgesprek op haar werk, waarin men zich ontevreden toonde met haar inzet. Volgens haar willen ‘ze’ gewoon een aantal mensen ontslaan. A. Aan welke stoornis lijdt deze patiënte waarschijnlijk? → aanpassingsstoornis B. Welke psychiatrische aandoening wilt u nog uitsluiten? → depressie C. Waaraan doen de genoemde verschijnselen u verder nog denken? → menopauzale klachten
A. Aan welke stoornis lijdt deze patiënte waarschijnlijk? → aanpassingsstoornis B. Welke psychiatrische aandoening wilt u nog uitsluiten? → depressie C. Waaraan doen de genoemde verschijnselen u verder nog denken? → menopauzale klachten
92
Als de huisarts een unipolaire depressie vaststelt bij een man bestaan vier indicaties voor directe verwijzing naar de gespecialiseerde GGZ. Noem deze vier indicaties.
1. Hoog suiciderisico 2. Psychotische kenmerken 3. Recidief met ernstige lijdensdruk of sociaal dysfunctioneren 4.Ernstige psychiatrische comorbiditeit
93
Bij welke twee angststoornissen bestaat er eigenlijk steeds een indicatie voor directe verwijzing naar de gespecialiseerde GGZ? →
OCS en PTSS
94
Delirium treedt op door een samenspel van predisponerende(risico) factoren en luxerende factoren. Noem 5 predisponerende en 5 luxerende factoren.
Predisponerende factoren - Leeftijd ≥70 jaar. - Cognitieve stoornissen. - Ernstige ziekte. - Visus-en gehoorstoornissen. - Stoornissen in de activiteiten van het dagelijks leven(ADL). - Gebruik van alcohol en opioïden. Luxerende factoren - Infectie - Koorts - Dehydratie (serumnatrium- en serumkaliumstoornissen) - Elektrolytenstoornissen (serumconcentratie van natrium en kalium) - Cerebrale hypoxie - Nier- en leverfunctiestoornissen. - Epileptisch insult (statusepilepticus, postictaal). - Intracraniële aandoeningen zoals: CVA. ontsteking, tumor. - Endocriene stoornissen. - Polyfarmacie. - Gebruik van (genees)middelen met psychoactieve werking, zoals
95
De combinatie van frequente eetbuien, braken, misbruik van laxantia en/of diuretica bij boulimia nervosa kan tot lichamelijke complicaties leiden. Noem er vijf.
``` pijnloze zwelling parotis oedeem orthostatische hypotensie maagbloeding uitdroging oesofagitis verstoring elektrolyten evenwicht ```
96
Wat wordt bedoeld met objectpermanentie?
De vaardigheid om met iemand belangstelling te delen voor een gebeurtenis, een voorwerp of een persoon.
97
Noem vier psychologische behandelingen die worden toegepast bij persoonlijkheidsstoornissen en empirisch onderzochte psychotherapievormen zijn.
Dialectische gedragstherapie, mentalization based therapy, transference-focused therapy, schema- focused therapy
98
Noem de vier algemene criteria van persoonlijkheidsstoornissen volgens de DSM-5
- duurzaam patroon van ervaringen en gedragingen dat afwijkt binnen cultuur op terrein van cognities, affecten, interpersoonlijk functioneren, impulsbeheersing - patroon is inflexibel - veroorzaakt lijden en beperkingen in sociale of beroepsmatig vlak - patroon is stabiel en van lange duur met begin in adolescentie
99
Omschrijf de criteria volgens de DSM-5 van een hypomanische episode.
- Een duidelijk herkenbare periode met abnormaal en persisterend verhoogde expansieve of prikkelbare stemming EN verhoogde doelgerichte activiteit of energie, minstens 4 dagen - Tijdens die periode 3 of meer van volgende symptomen; grandiositeit, daling behoefte aan slaap, spraakzaamheid, gedachtevlucht/gejaagde gedachten, verhoogd afleidbaar, toename doelgerichte activiteit of agitatie, excessief bezighouden met activiteiten waarbij grote kans op pijnlijke gevolgen bestaat. - Onmiskenbare verandering in functioneren
100
Welke voordelen heeft het hebben van werk voor ernstig psychiatrisch patiënten? Benoem vier verschillende voordelen
1. Inkomstenbron / middel tot zelfstandigheid en onafhankelijkheid 2. Dag- en weekstructuur/ Werk is de meest complete vorm van dagbesteding 3. Belangrijke bron van sociale contacten 4. Bron persoonlijke waardering en zingeving
101
oem vijf criteria voor verwijzing naar de specialistische GGZ bij een initiële behandeling van depressie
- suïciderisico - bipolaire stoornis - psychotische kenmerken - postpartumdepressie met psychotische kenmerken of inadequate verzorging van het kind - recidief depressie met ernstig sociaal disfunctioneren - grote lijdensdruk - ernstige psychische comorbiditeit.
102
Welke drie interventies zijn aangetoond effectief bij alle vormen van angststoornis?
- Psycho-educatie - CGT - Antidepressiva
103
Noem vier van de 5 fasen in het beloop van verslavingsstoornissen en geef bij elke fase twee (en niet meer dan twee!) neurotransmitters die in de betreffende fase van belang zijn.
- Initiatiefase: endorfines, dopamine - Continueringsfase: dynorfines, dopamine, CRH, glutamaat - Onttrekking: norepinefrine, glutamaat, GABA, CRH - Terugval: norepinefrine, serotonine, CRH, glutamaat, GABA - Gewoontevorming: dopamine, dynorfine
104
Geef een korte beschrijving van de manier waarop alcoholonttrekkingssymptomen ontstaan en hoe deze symptomen (samenhangend met de wijze van ontstaan) tegengegaan of behandeld kunnen worden.
Symptomen ontstaan door verschuiving in de balans tussen het excitatoire glutamaterge systeem en het inhibitoire GABA-erge systeem B. Langdurig overmatig alcoholgebruik leidt tot stimulering van het dempende GABA systeem gevolgd door een compensatoire upregulatie van het glutamaterge systeem C. Bij het plotseling staken van het alcoholgebruik valt de GABA-erge demping weg en ontstaat er een (tijdelijke) overheersing van het activerende glutamaterge systeem leiden tot symptomen als angst, onrust en eventueel zelfs een epileptisch insult D. Toediening in aflopende dosering van een GABA-erge stof (benzodiazepine) kan het verstoorde evenwicht herstellen en onttrekkingsssymptomen voorkomen of verhelpen.
105
Leg het belangrijkste mechanisme uit betreffende terugval in een angststoornis of verslaving na succesvolle extinctie in het kader van gedragstherapie
Bij extinctie wordt een nieuwe geconditioneerde respons gekoppeld aan de ongeconditioneerde stimulus (b.v. rustig blijven zitten bij duizeligheid of trek), terwijl de oude koppeling tussen de geconditioneerde stimulus en respons in de hersenen blijft bestaan (b.v. een paniekaanval bij duizeligheid, of alcoholinname bij trek) (4 punten). Bij herinnering aan deze koppeling (bv licht in het hoofd of dorst) kan de oorspronkelijke geconditioneerde respons opnieuw ontstaan (2 punt), met name wanneer die herinnering in een andere context plaatsvindt dan waar de extinctie plaatsvond (2 punt).
106
Noem drie uitgangspunten van de eerstelijnsbehandeling van overspanning en burn-out.
- Procesmatige aanpak waarbij het herstelproces wordt gevolgd - Terughoudend beleid waarbij spontaan herstel de maximale kans wordt gegeven - Bij stagnerend herstel doorverwijzen naar de tweede lijn - Controle herstel vindt plaats in drie fasen
107
Individual Placement and Support is een methode om arbeidsparticipatie van mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen te bevorderen. Noem 5 kenmerken van deze methodiek.
- Regulier betaald werk in vizier houden - Begeleiding bieden aan wie wil (niemand uitsluiten) - Snel zoeken naar echte baan (‘place –then-train’) - Arbeidsbegeleiding integreren met GGZ-hulp - Voorkeuren cliënt voorop stellen - Persoonlijk ondersteunen zo lang als nodig - Begeleiden bij uitkeringskwesties - Doorlopend arbeidsmogelijkheden inschatten