Voorbeeld vragen BB Flashcards

(23 cards)

1
Q

Geef een indeling van psychiatrische behandeltechnieken, geordend naar de aard van het ingrijpen. Noem er 4.

A
  • technieken die rechtstreeks de hersenen beïnvloeden
  • technieken die de hersenen chemisch beïnvloeden
  • technieken om de hersenen te beïnvloeden via ingrepen elders in het lichaam
  • technieken om het denken of beleven te beinvloeden via communicatie
  • technieken om de omgeving beter in overeenstemming te brengen met de
    mogelijkheden en beperkingen van patiënten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef aan welke kenmerken worden vermeld op de 5 assen van de DSM-IV.

A

As I Syndromale stoornissen en andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
As II Persoonlijkheidsstoornissen en verstandelijke handicap
As III Somatische aandoeningen
As IV Psychosociale en omgevingsproblemen
As V Hoogste niveau van functioneren het afgelopen jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf een algemeen etiopathogenetisch model van psychiatrische stoornissen.

A

Psychiatrische ziekten ontstaan door een complexe interactie tussen omgevingsfactoren (zowel sociale, psychologische als biologische) en genetische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij cannabisgebruikers ontstaat vaker schizofrenie dan bij niet cannabisgebruikers. Er zijn verschillende hypothesen over de relatie tussen cannabisgebruik en het latere ontstaan van schizofrenie. Noem minimaal drie hypothesen die hierover beschreven worden.

A
  • niet de cannabis maar daarmee samenhangende factoren spelen een oorzakelijke rol
  • cannabisgebruik en schizofrenie worden beide veroorzaakt door gemeenschappelijke
    etiologische factoren
  • cannabis wordt bij voorkeur gebruikt door mensen die al wel last hebben van
    (voorstadia) van schizofrenie maar bij wie de diagnose nog niet gesteld is.
  • Cannabisgebruik leidt alleen tot symptomen van schizofrenie bij mensen die hiervoor
    kwetsbaar zijn.
  • Cannabisgebruik levert een unieke bijdrage aan de etiologie van schizofrenie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waan

A

Een waan is een hoogst individueel denkbeeld, niet passend in de (sub)cultuur van de patiënt, waaraan met overtuiging wordt vastgehouden ondanks bewijzen van het tegendeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hallucinatie

A

Hallucinaties zijn zintuiglijke ervaringen met een werkelijkheidskarakter zonder externe bron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de definitie van negatieve symptomen en beschrijf vier voorbeelden hier van.

A

Met negatieve symptomen wordt gedoeld op verschijnselen die normaal wel aanwezig zijn maar bij patiënten met schizofrenie ontbreken: affectieve vervlakking (de emotionele reacties zijn minder sterk tot afwezig), apathie, spraakarmoede (spreken wordt beperkt tot het hoogst noodzakelijke) en sociaal terugtrekgedrag. De gelaatsuitdrukking kan expressie missen. Er is minder initiatief en spontaniteit, het algehele energieniveau is laag en de zelfverzorging en taken worden minder goed uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem vier gunstige prognostische factoren bij een schizofreniforme stoornis.

A

een acuut begin (binnen vier weken na de eerste verandering in het functioneren); verward of perplex zijn op het hoogtepunt van de psychotische episode; goed premorbide functioneren; afwezigheid van vlak affect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk aspecten van de depressie komen bij de psychoeducatie over depressie aan bod? Noem er vier

A

het vóórkomen, de mogelijke oorzaken, de onderhoudende factoren, het beloop, en de behandelopties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de affectieve symptomen die op kunnen treden bij een depressieve episode en geef een toelichting op de belangrijkste kernsymptomen.

A

​Affectieve symptomen​ zijn somberheid, verlies van interesse en /of plezier in dagelijkse bezigheden (anhedonie). Van deze twee symptomen is er altijd minstens een aanwezig. Daarnaast komen angst, prikkelbaarheid en apathie voor.
De somberheid wordt vaak als heel anders ervaren dan gewoon verdriet. De patiënt voelt zich ellendig. Hij ziet alles door een donkere bril. Aan alles wat de hij doet en ervaart geeft hij een negatieve betekenis.
Patiënten met anhedonie tonen geen enthousiasme meer voor activiteiten en hobby’s waar zij vroeger plezier in hadden. Vaak trekken zij zich terug uit sociale activiteiten. In lichte vorm leidt anhedonie tot verminderde levenslust. Wordt het erger dan klaagt de patiënt dat hij alle belangstelling heeft verloren voor zaken die hij vroeger als plezierig ervoer. In het ergste geval verliest hij zijn gevoel voor zijn directe naasten zoals de partner en de eventuele kinderen. De patiënt kan niet meer huilen en het leven verliest zijn betekenis. De anhedonie kan zo sterk zijn dat de patiënt niets meer voelt, ook geen somberheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf gedetailleerd de Gedragsmatige symptomen die op kunnen treden bij een depressieve episode.

A

Gedragsmatige symptomen zijn bij lichte depressieve stoornissen niet altijd even duidelijk aanwezig, bij matige tot ernstig depressieve beelden komen zij echter vaak voor. De patiënt heeft vaak een kenmerkend uiterlijk. Hij kijkt en kleedt zich somber. De psychomotore stoornissen – afwijkingen in de motorische expressie en in de snelheid van het denken – betreffen zowel vertraging als agitatie. De vertraging van de psychomotorische activiteiten is het meest typisch voor de aandoening. Deze uit zich in verminderde mimiek, armoede aan spontane bewegingen, een ineengezakte houding en terneergeslagen blik, moeizame spraak en vertraagde vaak monosyllabische antwoorden, alsmede een vertraagd tijdsbeleven. Bij ernstige psychomotore vertraging kan de patiënt stuporeus worden. Psychomotore agitatie uit zich in rusteloosheid, ijsberen en handenwringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem drie veelgebruikte technieken die specifiek zijn voor cognitieve gedragtherapie voor angststoornissen?

A

blootstelling aan de angstoproepende stimulus (in vivo of in vitro), psychoeducatie, cognitieve elementen (identificatie & uitdagen catastrofale interpretaties, formuleren realtischisch.functionele interpretaties, e.d.) gedragsexperimenten (half goed: sociale vaardigheidstraining, ontspanningsoefeningen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf lifetime prevalentie (met genderverschillen) van de paniekstoornis in Nederland. Omschrijf het beloop en complicaties van de paniekstoornis.

A

Paniekstoornis met of zonder agorafobie heeft een lifetime prevalentie van 3.8 % in het Nederlandse NEMESIS onderzoek. Het komt bij vrouwen 2 tot 3 maal zo vaak voor als bij mannen. Beloop:Kenmerkendisdatdeklachtenmeestalbeginnentussenhet20s​te​en30s​te​jaarmetplotseling opkomende paniekaanvallen, vaak beginnend zonder duidelijke aanleiding. Ca 25% geneest spontaan. Het natuurlijk beloop van de aandoening is wisselend, met perioden dat het wat beter en perioden dat het minder goed gaat. Alcoholmisbruik kan een complicatie zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf het klinisch beeld van de sociale fobie en de gevolgen voor het functioneren.

A
  1. Een aanhoudende vrees voor één of meer situaties waarin men sociaal moet functioneren of iets moet presteren en waarbij de betrokkene te maken krijgt met onbekenden of een mogelijk kritische beoordeling door anderen.
  2. Blootstelling aan met de gevreesde sociale situatie lokt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke angstreactie uit. De betrokkene is zich ervan bewust dat zijn of haar angst overdreven of overdreven is, en de fobische situatie wordt vermeden of doorstaan met intense angst.
  3. De fobie veroorzaakt klinisch belangrijk lijden of beperkingen​ ​van het functioneren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem twee neurochirurgische behandelopties voor patienten die lijden aan een therapieresistente obsessieve compulsieve stoornis.

A

Chirurgiesche hersenleaesie maken of electische stimulatie door middel van hersenelektroden (deep brain stimulation).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is waarschijnlijk het belangrijkste werkzame bestanddeel van gedragstherapie voor de behandeling van de obsessieve compulsieve stoornis?

A

exposure in vivo met responspreventie

17
Q

Bij een patiënt met een morfodysforie is het onderscheid met andere psychiatrische stoornissen vaak moeizaam. Welke van de onderstaande stoornis staat ​niet​ in de top 3 van de differentiaal diagnose?

a. Waanstoornis
b. Sociale fobie
c. Obsessief compulsieve stoornis
d. Nagebootste stoornis

A

d. Nagebootste stoornis

18
Q

Wat is het meest waarschijnlijke werkingsmechanisme van gedragstherapie gericht op dwangsymptomen?

A

De patiënt wordt blootgesteld aan angstwekkende situaties, zonder uitvoering van
dwanghandelingen, zodat extinctie en habituatie aan de angst kunnen optreden.

19
Q

Wat wordt verstaan onder het Syndroom van Munchausen by Proxy?

A

een volwassene bootst bij haar/zijn kind een lichamelijke ziekte na

20
Q

Welke 3 clusters persoonlijkheidstoornissen worden onderscheiden en geef met een steekwoord het belangrijkste kenmerk van dat cluster aan?

A

Cluster A: zonderling, Cluster B: dramatisch, Cluster C: angstig

21
Q

Wat is kenmerkend voor de schizoïde persoonlijkheidsstoornis? Noem er twee.

A

Diepgaand patroon van afstandelijkheid in sociale relaties en een beperkt bereik van emotionele expressies.

22
Q

Hoe onderscheid u een bipolaire stoornis van een persoonlijkheidsstoornis? Noem de d​ rie​ elementen waar u op let en licht toe waarom.

A

De leeftijd waarop de stoornis zich manifesteert: persoonlijkheidsstoornis in het algemeen vroeg
(tussen 15-25), de bipolaire stoornis kan ook op latere leeftijd
b. Het beloop van de stoornis: bipolair kent een duidelijker begin, met een knik in de
levenslijn en vervolgens een episodisch beloop. Persoonlijkheidsstoornis een geleidelijk,
niet merkbaar begin en een niet episodisch beloop.
c. De erfelijke aspecten: de bipolaire stoornis is sterk erfelijk bepaald, bij de
persoonlijkheidsstoornis is dit veel minder en veel minder duidelijk.

23
Q

1) Beschrijf de 5 stadia in het motiveringsproces in de behandeling van verslaving

A

Precontemplatie: persoon ziet geen verband tussen middelengebruik en problemen Contemplatie: persoon wil verband tussen middelengebruik en problemen overwegen
Beslissen en voorbereiden: persoon is van mening dat er een verband is tussen middelengebruik en zijn problemen en wil wat gaan doen aan middelengebruik
Uitvoeren: daadwerkelijke vermindering van middelengebruik
Terugval: recidief ongecontroleerd middelengebruik