MMO 7: Weer en klimaat Flashcards

1
Q

de gelaatskleur, tint

A

la tez

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bleek gezicht

A

la tez/cara pálida

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

pas iets gedaan hebben

A

acabar de hacer algo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

pas aangekomen zijn

A

acabar de llegar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

je bent pas aangekomen

A

acabas de llegar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

geluk hebben

A

tener suerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het is mooi weer

A

hace un tiempo estupendo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het was mooi weer

A

hizo un tiempo estupendo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het weerbericht

A

la predicción del tiempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de regen

A

la lluvia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

uitzonderlijk, buitengewoon

A

excepcional, extraordinario

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

betrouwbaar

A

fiable, de fiar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorbereid zijn op, verwachten

A

predecir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vaak

A

a menudo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

soms

A

a veces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

meer dagen regen achtereen

A

varios días seguidos lloviendo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het is hier 30 graden

A

aquí hace 30 grados

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de sneeuw

A

la nieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

sneeuwen

A

nevar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het sneeuwt

A

nieva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de herfst

A

el otoño

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de lente

A

la primavera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de winter

A

el invierno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de zomer

A

el verano

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de storm
la tormenta
26
het kan er flink stormen
puede haber fuertes tormentas
27
de mug
el mosquito
28
de wesp
la avispa
29
er zijn veel muggen
hay muchos mosquitos
30
er zijn er veel
hay muchos
31
er zijn er niet veel
no hay muchos
32
januari
enero
33
februari
febrero
34
maart
marzo
35
april
abril
36
mei
mayo
37
juni
junio
38
juli
julio
39
augustus
agosto
40
september
septiembre
41
oktober
octubre
42
november
noviembre
43
december
diciembre
44
in april
en abril
45
skiën
esquiar
46
een buitenlander
un extranjero
47
de berg
la montaña
48
bergbeklimmen
hacer alpinismo
49
de helling (berg)
la pendiente (montaña)
50
steil
empinado
51
waterskiën
hacer esquí acuático
52
de droogte
la sequía
53
een regendruppel
una gota de lluvia
54
de rivier
el río
55
het meer
el lago
56
opdrogen, verdrogen, droog worden
secarse
57
op rantsoen stellen
racionar
58
een overstroming
una inundación
59
geruststellen
tranquilizar
60
de afwatering
el desagüe
61
ervandoor gaan
marcharse
62
hij moet er vandoor
tiene que marcharse
63
ik ga er vandoor
me marcho
64
het zwembad
la piscina
65
aangeven
indicar
66
een uithangbord
un letrero
67
buiten
fuera
68
het is koud buiten
fuera hace frío
69
het is warm buiten
fuera hace calor
70
het is zó koud
hace tanto frió
71
het is zó warm buiten
fuera hace tanto calor
72
het is nu al 30 graden
ahora ya hace 30 grados
73
het is minstens 35 graden!
hace por lo menos 35 grados
74
een hittegolf
una ola de calor
75
de hitte
el calor
76
duren
durar
77
de hittegolf duurt al 6 dagen
la ola de calor dura 6 días
78
het onweer
la tormenta
79
horen
oír
80
de mist, nevel
la niebla
81
de mistbank
el banco de niebla
82
leuk, grappig
bonito, gracioso
83
de heuvel
la colina
84
soms
a veces
85
wakker worden
despertarse
86
het is heel zonnig
hace mucho sol
87
omlaag gaan, naar beneden gaan
bajar
88
een dikke deken van mist
una capa espesa de niebla
89
daar houd ik niet zo van
no me gusta nada
90
dat gebeurt niet zo vaak
esto no ocurre muchas veces
91
de lucht
el cielo
92
de wolk
la nube
93
bewolkt
cubierto, nublado
94
het trekt dicht
el cielo se cubre
95
onbewolkt
despejado
96
halfbewolkt, licht bewolkt
ligeramente cubierto
97
een licht bewolkte lucht
un cielo ligeramente cubierto
98
opklaringen
claros
99
de regen
la lluvia
100
regenen
llover
101
het regent
llueve
102
het gaat regenen
va a llover
103
een plensbui, een stortbui
un chaparrón
104
hier en daar, af en toe buien
lluvias dispersas
105
de motregen
la llovizna
106
lichte regen
lloviznar
107
de wind
el viento
108
het waait
hace viento
109
zwakke tot matige wind
viento suave a moderado
110
landwind
viento de tierra
111
zeewind
viento del mar
112
slechter worden
empeorar
113
het weer wordt slechter
el tiempo empeora
114
men voorspelt zeer slecht weer
se predice muy mal tiempo
115
uittrekken, losrukken
arrancar, derribar
116
de bomen waren losgerukt door de wind
el viento arrancó/derribó los árboles
117
vallen
caer
118
de schade
el daño
119
zwemmen
nadar
120
duiken
tirarse de cabeza
121
een duiker
un buceador
122
een duikplank
un trampolín
123
winnen
ganar