Vocab - Hoofdstuk 13 Dialogue Flashcards
(72 cards)
1
Q
bezoeken
A
to visit
2
Q
binnenkomen
A
come in
3
Q
de kerk
A
church
4
Q
zeggen
A
to say
5
Q
zei
A
said
6
Q
kunnen
A
to can
7
Q
kon
A
could
8
Q
missen
A
to go wrong/fail
9
Q
gelukkig
A
fortunately
10
Q
meegenomen
A
brought
11
Q
moest
A
had to
12
Q
de auto
A
car
13
Q
brengen
A
to take
14
Q
lekker
A
well
15
Q
groeten
A
greetings
16
Q
doe haar de groeten terug
A
give her our regards
17
Q
vroeg
A
early
18
Q
verontschuldigen
A
to apologise
19
Q
uitdoen
A
to take off
20
Q
het weer
A
the weather
21
Q
hè
A
isn’t it
22
Q
zeg dat wel!
A
you can say that again!
23
Q
koud
A
cold
24
Q
nat
A
wet
25
ben verkouden
to have a cold
26
toe zijn aan
to need
27
ik ben toe aan
I need
28
aanhebben
to have on
29
de verwarming
heating
30
belachelijk
ridiculous
31
geloven
to believe
32
schijnen
to seem
33
verderkomen
to come in
34
ah
ah
35
lekker warm
nice and warm
36
warm
warm
37
de doos
box
38
de bonbon
chocolate
39
de bos
bunch
40
de bloem
flower
41
de vaas
vase
42
zetten
put
43
snijden
to cut
44
schuin
at an angle
45
afsnijden
to cut off
46
houden van
to like
47
het dier
animal
48
de hond
dog
49
de kat
cat
50
de vis
fish
51
jawel
oh yes
52
meestal
usually
53
gezellig
pleasant/cosy
54
hadden
used to have/had
55
het ongeluk
accident
56
hebben gehad
had
57
onder de auto komen
to be run over
58
verdriet hebben om
to grieve for
59
het verdriet
grief
60
de dood
death
61
volgens mij
in my opinion
62
volgens
according to
63
de gezondheid
health
64
lachen
laugh
65
gezond
healthy
66
meekomen
come
67
de schuur
shed
68
twee weken geleden
two weeks ago
69
het jong
litter
70
krijgen
had
71
iemand
someone
72
laatst
last
