Vocab - Week 2 Dialogue Flashcards
(75 cards)
1
Q
zitten
A
are sitting
2
Q
de kantine
A
canteen
3
Q
deze
A
this
4
Q
de plaats
A
seat/place
5
Q
vrij
A
free
6
Q
ja hoor
A
yes
7
Q
zo
A
okay/right
8
Q
een
A
a(n)
9
Q
lekker
A
nice/delicious
10
Q
het kopje
A
the cup
11
Q
al lang
A
for a long time
12
Q
pas
A
only
13
Q
of
A
or
14
Q
welke
A
what
15
Q
eigenlijk
A
actually/really
16
Q
vandaag
A
today
17
Q
donderdag
A
Thursday
18
Q
augustus
A
August
19
Q
morgen
A
tomorrow
20
Q
ik ben jarig (jarig zijn)
A
it’s my birthday
21
Q
wat leuk
A
how nice
22
Q
december
A
December
23
Q
dus
A
so/therefore
24
Q
de winter
A
winter
25
krijg
get/recieve
26
nog
any
27
het bezoek
visit/visitors
28
de broer
brother
29
jonger
younger
30
maar
but
31
wel
certainly
32
langer
taller
33
nog meer
any more
34
broers
brothers
35
zussen
sisters
36
de zus
sister
37
nog
as well
38
kijk
look
39
de foto
photo
40
goh
oh
41
heel
very
42
ander
different/other
43
het type
type
44
kort
short
45
blond
blonde
46
het haar
hair
47
donker
dark
48
de ouders
parents
49
komen op bezoek
pay a visit
50
op dit moment
at the moment
51
Indonesië
Indonesia
52
doen
are doing
53
daar
there
54
op vakantie
on holiday
55
de vakantie
holiday
56
de vader
father
57
voor
for
58
zijn
his
59
het werk
work
60
het seizoen
season
61
wanneer
when
62
de zomer
summer
63
weet
know
64
niet
not
65
vertel
tell
66
eens
(usually untranslated)
67
over
about
68
de familie
family
69
dat
that
70
wil
want/would like
71
laat
late
72
11.00 uur
11 o'clock
73
moeten
should/have to
74
weer
again
75
naar
to
