Vocab - Hoofdstuk 9 Dialogue Flashcards
(53 cards)
1
Q
meneer
A
Mr
2
Q
de huisarts
A
doctor/gp
3
Q
de dokter
A
doctor
4
Q
wat is er aan de hand?
A
what’s wrong?
5
Q
zoals
A
as
6
Q
zit ik onder de bultjes
A
I’m covered in lumps /
a rash
7
Q
bultjes (de bult)
A
lumps
8
Q
armen (de arm)
A
arms
9
Q
benen (het been)
A
legs
10
Q
de buik
A
stomach
11
Q
de rug
A
back
12
Q
het gezicht
A
face
13
Q
jeuken
A
itch
14
Q
verschrikkelijk
A
terrible
15
Q
van alles
A
everything
16
Q
geprobeerd (proberen)
A
tried
17
Q
geholpen (helpen)
A
helped
18
Q
begonnen (beginnen)
A
begun
19
Q
gisteravond
A
last night
20
Q
gedaan (doen)
A
done
21
Q
overdag
A
during the day
22
Q
gewerkt (werken)
A
worked
23
Q
klanten (de klant)
A
clients
24
Q
bekeken (bekijken)
A
looked at
25
de voetbalvereniging
football club
26
geweest (zijn)
been
27
het wedstrijdje
(de wedstrijd)
match
28
gespeeld (spelen)
played
29
daarna
after that
30
gedronken (drinken)
drunk
31
bijzonders (bijzonder)
special
32
gegeten (eten)
eaten
33
afgelopen
past / last few
34
vergeten (vergeten)
forgotten
35
denken
think
36
o ja
oh yes
37
rijp
ripe
38
emmers (de emmer)
buckets
39
vol
full
40
vorig
last
41
klachten (de klacht)
complaints
42
lijkt op (lijken op)
looks like
43
allergische (allergisch)
allergic
44
de reactie
reaction
45
geef mee (meegeven)
give
46
de zalf
ointment
47
tegen
against
48
de jeuk
itch
49
anders
otherwise
50
krabt (krabben)
scratch
51
de huid
skin
52
kapot
open
53
sterkte
good luck