Vocab - Week 6 Dialogue Flashcards
(69 cards)
1
Q
de vriendin
A
girlfriend
2
Q
het restaurant
A
the restaurant
3
Q
de serveerster
A
waitress
4
Q
de tafel
A
table
5
Q
ons
A
us
6
Q
bij
A
at
7
Q
het raam
A
window
8
Q
gaan zitten
A
sit down
9
Q
de menukaart
A
menu
10
Q
alvast
A
in the meantime
11
Q
te
A
to
12
Q
het mineraalwater
A
mineral water
13
Q
ik heb dorst
A
I’m thirsty
14
Q
de dorst
A
thirst
15
Q
mij
A
me
16
Q
alleen
A
only/just
17
Q
het hoofdgerecht
A
main course
18
Q
ik heb honger
A
I’m hungry
19
Q
de honger
A
hunger
20
Q
het voorgerecht
A
starter
21
Q
misschien
A
perhaps
22
Q
het nagerecht
A
dessert
23
Q
de mosterdsoep
A
mustard soup
24
Q
de mosterd
A
mustard
25
de soep
soup
26
erg
very
27
als
as
28
de biefstuk
steak
29
frietjes (het frietje)
chips
30
eh
um
31
de salade
salad
32
de kip
chicken
33
de rijst
rice
34
o nee
oh no
35
geen
no
36
het vlees
meat
37
toch
after all
38
vegetarische
(vegetarisch)
vegetarian
39
de dagschotel
today’s special
40
kiezen
choose
41
eet smakelijk
bon appetit
42
het mes
knife
43
de vork
fork
44
momentje (het moment)
one moment
45
de lepel
spoon
46
halen
fetch
47
beetje
a little
48
moeilijk
difficult
49
het gaat wel
it's okay
50
de soort
kind
51
de paella
paella
52
houd (houden) van
like
53
de mosselen
mussels
54
proef (proeven)
try
55
wat
a little/a bit
56
een beetje
a bit
57
vet
greasy/rich
58
het toetje
dessert
59
het ijs
ice cream
60
vruchten (de vrucht)
fruit
61
de chocola
chocolate
62
de slagroom
whipped cream
63
zonder
without
64
alleen
only
65
de cappuccino
cappuccino
66
laat de rest maar zitten
that's fine/keep the change
67
laten
leave
68
dank u
thank you
69
de avond
evening
